zesjarige kinderen |
Criteria
Het kind… |
Helpende aanwijzingen voor leraren
|
|
2. Fijne motoriek |
|
|
scheuren of knippen |
|
ronde figuren scheuren of knippen |
- kan de hand sturen en zo scheurend een vorm maken
- kan bij het knippen de hand zo sturen dat een vorm ontstaat
- laat zien dat de ene hand de ander helpend ondersteunt
|
- laat papier tussen duim en wijsvinger nemen en scheuren door de voorkeurshand van zich af te bewegen en de andere naar zich toe
- of laat de helpende hand stilhouden en de voorkeurshand in een keer naar beneden bewegen of in kleinere bewegingen naar voren bij het scheuren; dat is ook goed
- laat kinderen knippen met middelvinger en duim, de wijsvinger stuurt mee
|
deuren of ramen in een huis scheuren of knippen |
- is in staat te maken wat het van plan was
- kan daarbij een voorstelling maken van het resultaat
|
- laat het kind (eventueel) eerst tekenen wat het wil scheuren of knippen
|
|
handgebarenspelletjes |
|
opponeren |
- de duim tikt iedere vinger van dezelfde hand aan
- kan dat ook met de andere hand
|
- stimuleer dit dagelijks in een vast ritueel met de kinderen; bijvoorbeeld voorafgaand aan het opruimen, om de aandacht naar de werkende handen te verleggen
|
duim op wijsvinger om en om bewegen |
- kan door duim van de ene hand op wijsvinger van de andere hand te plaatsen en de handen te draaien een kruisende beweging maken
|
- gebruik daarvoor het spelletje en liedje van bijvoorbeeld Hanse Panse kevertje of het muizentrappetje
- kijk of het kind niet parallel omhoog beweegt, maar echt de kruisingen maakt
|
|
tekenen |
|
oppositie van de duim en correcte potloodgreep
hebben |
- beweegt vanuit de pols of elleboog bij het tekenen van grote vlakken (arcerend, of bladvullend bij de blokjes), maar tekent de details door vanuit de vingers te bewegen.
- kan daarbij de hand goed sturen
- zit ontspannen en in een goede houding
- geeft niet teveel en niet te weinig druk op het papier
- duim en wijsvinger tegenover elkaar
- potlood rust op het bovenste kootje van de middelste vinger
|
- let op een goede tekenhouding
- let op correcte potloodgreep
- plaats het bakje bij de voorkeurshand als het kind nog niet uitgelateraliseerd is
- bied veel divers materiaal aan
- observeer regelmatig en kies steeds een andere invalshoek
|
een tekening van een lemniscaat om twee stipjes maken |
- kan een kruising maken om de stipjes
- tekent in een vloeiende lijn
- kan vanuit de herhaalde beweging de uiteindelijke vorm laten ontstaan
- kan met de ogen de hand sturen zodat de gewenste vorm ontstaat
|
- laat vooraf oefenen wanneer het niet lukt bijvoorbeeld:
- laat zien hoe de vorm ontstaat
- teken hem zelf voor
- laat het kind met een vinger de vorm overtrekken
- zeg dan ‘en nu jij’
|
|
3. Lichaamsoriëntatie |
|
aanwijzen: enkel, knie, pols, schouder, wenkbrauw, elleboog, bovenlip |
- kent de namen van de lichaamsdelen actief en passief
|
- begin met passief vragen
- kijk vervolgens welke woorden het kind actief kent
- vraag eerst naar zichtbare lichaamsdelen
- vraag daarna naar voor het kind zelf onzichtbare lichaamsdelen
|
namen van de vingers benoemen |
- kent de namen van de vingers actief
|
- het maakt niet uit hoe het kind de vingers benoemt, duim of duimelot
|
|
4. Dominantie |
|
voorkeurshand |
|
- noteer de voorkeurshand bij diverse vaardigheden op diverse momenten in het jaar bij tekenen, bal gooien en hand geven
- noteer of het kind nog veel ‘overpakt’; van de ene naar de andere hand doorgeeft
|
voorkeursvoet |
|
- noteer de voorkeursvoet bij diverse vaardigheden op diverse momenten in het jaar bij opstappen, hinkelen, staan op één been, een bal door een poortje schoppen
- varieer
|
voorkeursoog |
|
- kijk goed welk oog actief kijkt bij door een kokertje kijken (zie afbeelding 20)
|
voorkeursoor |
|
- bij omkijken: ga recht achter het kind staan en zeg dat het pas mag omkijken als het iets hoort. Kijk naar welke kant het kind draait
- als het kind steeds wisselt: vraag wat mensen doen wanneer ze iets niet zo goed horen
- geef een horloge en vraag er aan te luisteren
|