zesjarige kinderen |
Criteria
Het kind… |
Helpende aanwijzingen voor leraren
|
|
1. Grove motoriek |
|
|
algemeen bewegingspatroon |
|
stampen |
- kan stampen zonder het evenwicht te verliezen
- beweegt zich ontspannen
- toont kracht en stabiliteit
|
- ‘woeste, wilde stampende stieren’
- begin met een vrije observatie en geef daarna het tempo aan om te zien of het kind ook ritmisch kan stampen
|
op de tenen lopen |
- kan op de tenen lopen zonder het evenwicht te verliezen
- is beweeglijk daarbij
- beweegt zich daarbij ontspannen
- observeer het tempo dat het kind zelf kiest
|
- ‘lopen als een hertje zo licht; tip, tip tip op de tenen’
- begin met een vrije observatie
- kijk of het tempo beïnvloedbaar is; hoe meer beheersing hoe meer sturing het kind heeft in het tempo
|
|
touwtje springen in de grote bocht en alleen |
|
touwtje springen in de grote bocht |
- springt verend door (>10 x)
|
- geef het ritme in een vaste regelmaat aan: ‘en spring…en spring…en spring maar door’
- laat aanvankelijk kiezen of het kind nog wil beginnen vanuit stilstand
- als dat goed lukt: probeer of het al lukt om in te springen
- als het kind regelmatig het touw raakt: teken een cirkel op de grond om het springgebied aan te geven
|
alleen met eigen springtouw springen |
- is handig in de coördinatie arm en been bewegingen
|
- beoordeel naar de mogelijkheden van het individuele kind
- observeer of het kind met twee benen tegelijk springt of lopend springt (per stap het touw onder de voeten bewegend)
- daag uit om de andere variant ook te oefenen
|
|
bal gooien met de juf |
|
vangen met bukken en rekken |
- kan de bal vangen
- is niet bang voor de bal
- is niet (te) overmoedig
- bukt en rekt als bal laag en/of hoog komt
|
- gebruik een bal die makkelijk te vangen is
- gooi zo dat de kinderen de bal makkelijk kunnen vangen
- leer de kinderen om rustig te staan bij het vangen
- ga als het lukt variëren en probeer het kind meer mee te laten bewegen
- mik bij het gooien dan eerst ongeveer 30 cm naast het kind en pas als daarbij het vangen lukt in meer variatie (hoog- laag- rechts- links afwisselend)
|
gooien met één en vangen met twee handen |
- kan gooien met één en vangen met twee handen
- vangt voor het lichaam
|
- leer het kind met twee handen onderhands gooien.
- wanneer dat lukt: vraag om met een hand te gooien
- blijf dat met de stem begeleiden ‘en nu met allebei’ ‘en nu met één hand’
- noteer (in je hoofd) de voorkeurshand
- leer de kinderen dat ze pas mogen gooien nadat ze oogcontact hebben gemaakt met de vanger
- maak gebruik van ritme of een lied bij het inoefenen
- geef het goede voorbeeld
|
|
evenwicht en coördinatie |
|
huppen met aaneen-
gesloten voeten |
- kan huppen met aaneen gesloten voeten
|
- hupt met beide voeten tegelijk
- en komt ook op beide voeten tegelijk neer (geen ‘bijstepje’)
- je kan dat goed horen: wanneer het één geluid is, is het goed, wanneer je een tweeslag hoort niet.
- kijk naar meebewegingen
|
huppelen |
- kan huppelen
- komt los van de grond bij het huppelen
- beweegt de armen vrij en ontspannen mee bij het huppelen
- kan meezingen of antwoord geven tijdens het huppelen
|
- huppel zelf een stukje mee
- gebruik een liedje
- geef even tijd om zich de beweging te herinneren (even met zijn allen huppelen)
- wordt het kind vrolijk van huppelen?
|
10 sec stil staan op een been |
- staat stil
- staat rechtop
- staat ontspannen en in balans
- heeft geen grote bijbewegingen (zie afbeelding 14 en 15) (bij/invoegen afbeeldingen 1e en 1c)
- haakt de voet niet achter het been (zie afbeelding 16) (bij/invoegen afbeelding 1b)
- heeft de knieën los van elkaar; niet tegen elkaar aan gedrukt (zie afbeelding 17) (bij/invoegen afbeelding 1a)
- hangt niet tegen klasgenoot aan (zie afbeelding 18) (bij/invoegen afbeelding 1d)
|
- als het niet lukt: ‘doe alsof je armen de tentstokken zijn die stevig in de grond prikken’ (of wortels van een boom)
- doe dat voor
- laat bij kinderen die moeite hebben eerst ‘de tentstokken’ in de grond prikken en vraag daarna pas of ze op een been gaan staan
- laat het overdoen wanneer een kind ‘uit zichzelf is’
- help het kind tot rust te komen ‘Probeer maar, sta je echt stil? ‘Als een ooievaar zo stil op een been?’ Ben je van binnen ook helemaal stil?’
|