Tussendoelen | Tussendoel 2 verhaalbewustzijn: |
TUSSENDOELEN BEGINNENDE GELETTERDHEID VOOR DE KLEUTERKLAS EN DE EERSTE KLAS |
Tussendoel 2 'verhaal begrip'
2.1 Kinderen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat om conclusies te trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal.
2.2 Kinderen weten dat de meeste verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets en een episode. Een situatieschets geeft informatie over de hoofdpersonen, de plaats en de tijd van handeling. In een episode doet zich een bepaald probleem voor, dat vervolgens wordt opgelost.
2.3 Kinderen kunnen een verhaal naspelen terwijl de leraar vertelt.
2.4 Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen, aanvankelijk met steun van illustraties.
2.5 Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen zonder gebruik te hoeven maken van illustraties.
Bij welke activiteiten werken we aan dit tussendoel?
Behalve bij de activiteiten van het vorige tussendoel, is dit tussendoel vaak ook in het vrije spel te observeren. Wanneer kinderen een verhaal naspelen, geven zij blijk van hun vermogen om de opbouw van een verhaal 'te pakken'. Maar ook wanneer er met elkaar wordt gepraat over de verhalen, over de boeken, over de versjes of de inhoud van het ochtendspel, ontwikkelen de kinderen hun verhaalbegrip. Zij horen de sprookjes, raken vertrouwd met de taal en de opbouw van de sprookjes en zeker de oudste kleuters hoor je vaak al voorspellingen doen op basis van deze kennis. 'Nu juf, het zal de jongste broer wel lukken. Dat is altijd zo.' Meestal is het werken aan dit tussendoel impliciet, je gaat als juf niet halverwege het sprookje vragen om de afloop te voorspellen. Maar vaak hoor je het kinderen wel doen. Sprookjes zijn een beeld op zich, dat beeld breek je niet in stukjes door vragen te gaan stellen. Sommige versjes lenen zich daar echter wel goed voor. Dan vraagt de juf halverwege:'En, wat denken jullie...?' Dan stimuleert zij de kinderen om vragen te stellen en de kinderen met elkaar in gesprek te brengen. Het meest voor de hand liggend om dit tussendoel te observeren, zijn de activiteiten waarin kinderen een verhaal naspelen, al dan niet met behulp van concreet materiaal.
Tafelspel
Er zijn verschillende varianten, die een opbouw hebben in moeilijkheidsgraad: Enkele kinderen kunnen de opdracht krijgen om elementen uit het verhaal bij elkaar te zoeken. Het meest geschikt zijn eenvoudige verhaaltjes, met veel herhalingselementen en een duidelijke opbouw. Bijvoorbeeld 'de bokjes Bruse', 'het mannetje Piggelmee', of' de verloren handschoen.' De volgende keer dat juf het verhaal vertelt, mogen de kinderen het verhaal op de mooi aangeklede verteltafel meespelen. Zij illustreren wat de juf vertelt. De volgende stap is dat de juf de dialogen uit het verhaal door de kinderen achter de tafel laat verwoorden. Weer een stap verder vertellen de kinderen het verhaal en beelden zij het tegelijkertijd uit. Bij de moeilijkste variant bedenken kinderen zelf een verhaal, zoeken daarvoor de spullen bij elkaar en geven een voorstelling.
Een voorbeeld uit een klas
Sander is een oudste kleuter die een jaartje langer is gebleven. Hij was jong \n zijn doen en laten en bovendien nog helemaal niet taakgericht. Nu is het oktober en merkt zijn juf steeds meer dat Sander zo'n moeite heeft een verhaallijn vast te houden. Hij vertelt gebeurtenissen van thuis chaotisch na, hij vindt het moeilijk om een lijn in het denken vast te houden, ledere keer als ze met elkaar in de kring zitten, flapt Sander er uit wat hem maar voor de mond komt. De juf maakt zich zorgen of hij zo wel naar de eerste klas kan gaan en besluit dit aan te pakken. Ook is zij bezorgd over zijn sociale ontwikkeling, Sander lijkt niet met, maar naast de kinderen te spelen en is vaak alleen. Omdat Sander wel graag het woord voert, graag dingen mooi verzorgt en erg geniet van de verhalen, kiest zij het tafelspel als oefening voor hem. Ze maakt een opbouw in moeilijkheidsgraad zoals hierboven beschreven. De eerste stap is dat zij Sander vertelt dat hij de verteltafel mag gaan verzorgen. Hij krijgt een cape om. Dat geeft hem de kans om in een andere rol te stappen. Dan mag hij die eerste dag de spulletjes bij elkaar zoeken en maakt hij de verteltafel mooi voor juffie. Na twee dagen mag hij de dialogen spreken en aan het in de tweede week spreekt hij het spelletje alleen. Omdat het een positieve uitwerking heeft, Sander steeds rustiger lijkt te worden in de kring en zich verantwoordelijk voelt als 'hulpje van juf, houdt zij het een aantal weken vol. Sander heeft de cape niet meer nodig. Hij heeft steeds meer structuur gevonden in zijn eigen verhalen en is een stapje gegroeid in de moeilijkheden die hij in zijn ontwikkeling tegenkwam. In de loop van de tijd is de gewoonte ontstaan dat hij een ander kind erbij mag kiezen en zo is hij ook niet in een isolement terecht gekomen.
Voorstelling maken
In veel kleuterklassen is het gewoonte om enkele kinderen per dag de gelegenheid te geven een toneelspelletje voor de andere kinderen te laten opvoeren en verzorgen. Ze verkleden zich, bouwen een theater met rekwisieten en zetten de stoelen klaar. Aan het eind van het vrije spel gaan alle kinderen 'naar de voorstelling'. Ze kijken en luisteren wat is bedacht applaudisseren na afloop. Net als in het echt. Sommige juffen geven kinderen een opdracht een bekend verhaal na te spelen.
Laten zoeken van voorwerpen passend bij een verhaal
Een kind krijgt van juf de opdracht om voorwerpen te zoeken die bij het verhaal passen. Later als zij het verhaal vertelt, staan de voorwerpen in de kring op het tafeltje in het midden.
JORIS ZOEKT DINGEN DIE BIJ SNEEUWWIT EN ROZENROOD HOREN EN VINDT EEN BEER.
Poppenkast
De kinderen maken een poppenkast voorstelling. Soms vertelt juf het verhaal en zitten kinderen in de poppenkast om het na te spelen. Vaak is het kind wel zichtbaar voor de andere kinderen en is dit een variant op het tafelspel. In sommige kleuterklassen maken de oudste kleuters zelfde poppen op de middag dat zij op school zijn. Soms verzinnen ze daarbij zelf ook het verhaal en soms is het een bestaand sprookje. Dan is het een project dat zich over meerdere dagen uitstrekt. Het project kan dan worden afgesloten met een voorstelling voor de jongste kleuters en de ouders. In andere kleuterklassen maken de kinderen vingerpopjes en gaan in tweetallen uit elkaar waarbij met de vingerpopjes een dialoog wordt uitgespeeld.
Iets van dit tussendoel is ook al te observeren bij de kleine gesprekjes in de kring. Bijvoorbeeld wanneer een kind iets vertelt aan de klassenkabouter. De juf kan zich afvragen: Is er samenhang in het vertelde? Vertelt het kind chronologisch? Kan het kind al een beetje rekening houden met de andere kinderen en echt beschrijven wat er gebeurde? Ook wanneer kinderen een anekdote of een mop vertellen in de kring, wordt duidelijk of er al iets van verhaalbegrip aanwezig is. Het grappige bij kleuters die een mop vertellen is, dat ze vaak wel al over verhaalbegrip beschikken, dus met een zekere spanning en opbouw het verhaal beginnen, maar nog niet beschikken over het vermogen om de dubbelzinnigheden in de taal te vatten. Een spannend verteld verhaaltje heet al snel een mop. Een clou wordt nog niet begrepen of direct al bij het begin weggegeven.
Oudste kleutermiddag
Wanneer de jongste kinderen er niet zijn is het vaak makkelijker om wat extra taalactiviteiten in te bouwen. De oudere kinderen kunnen genieten van een spel waarbij juf een begin van het verhaal vertelt en iedereen een stukje door mag verzinnen. Als de kring rond is gegaan, maakt juf het verhaal af en laat daarbij bijvoorbeeld alle personages nog eenmaal voorbij komen.
Ook kan op zo'n (mid)dag een voorstelling voor de volgende dag worden voorbereid. De kinderen zoeken allerlei materiaal bij elkaar en richten een 'podium' in. Dan kunnen ze een heel spel afspreken, of om beurten verteller zijn. De verteller vertelt en verzint en de anderen beelden uit.
Voorbeeld uit een klas
Een juf gebruikt graag het boek 'een zaadje in de wind'(Carle 2002), een prentenboek over de wisseling van de seizoenen. Ze leest het voor en laat de kinderen er een aantal kleine tekeningen over maken. Als een stripverhaal. Aan de hand van de tekeningen die ze zelf hebben gemaakt, vraagt ze hen het verhaal aan haar terug te vertellen.