Tussendoelen | Tussendoel 5 Taalbewustzijn: |
TUSSENDOELEN BEGINNENDE GELETTERDHEID VOOR DE KLEUTERKLAS EN DE EERSTE KLAS |
Tussendoel 5 'taalbewustzijn'
5.1 Kinderen kunnen woorden in zinnen onderscheiden.
5.2 Kinderen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en de betekenis van woorden.
5.3 Kinderen kunnen woorden in klankgroepen verdelen, zoals bij kin-der-wa-gen.
5.4 Kinderen kunnen reageren op en spelen met bepaalde klankpatronen in woorden; eerst door eindrijm (Pan rijmt op jan) en later met behulp van beginrijm.(Kees en Kim beginnen allebei met een K)
5.5 Kinderen kunnen fonemen als de kleinste klankeenheden in woorden onderscheiden, zoals bij p-e-n.
Bij welke activiteiten werken we aan dit tussendoel?
Op veel vrijescholen komt dit tussendoel pas echt tot zijn recht in het begin van de eerste klas. Toch geven veel kleuterleidsters aan er wel waarde aan te hechten met betrekking tot de leerrijpheid. Met andere woorden: wil een kind naar de eerste klas gaan, dan moet het blijk hebben gegeven van een ontwikkeling op dit gebied. Dat is ook terecht, want een kind kan nog niet beginnen met leren lezen en schrijven, wanneer het niet in staat is om met enige afstand naar taalaspecten te kijken. Bij oudste kleuters die op dit gebied geen vanzelfsprekende ontwikkeling gaan, wordt naarstig gezocht naar vormen om de kinderen wel te stimuleren, zonder al in 'taallesjes' te vervallen. Niet trainen, maar spelenderwijs stimuleren en op een natuurlijke manier inbouwen in het ochtendspel, het kringspel of andere momenten, wordt door iedereen als meest wenselijk ervaren. Overigens lopen de meningen van deskundigen over het belang van de ontwikkeling van subdoelen van dit tussendoel flink uiteen; waar de een spreekt van een aller-noodzakelijkste ontwikkeling bij het laatste subdoel om tot lezen te komen, ziet een ander dat belang minder scherp.
Spelletjes voor oudste kleuters
Laten zoeken van voorwerpen geselecteerd op een klankaspect
Een voorbeeld uit een klas
De juf heeft gemerkt dat Merle nog helemaal niet wakker is voor de beginklanken van de woorden. En dat terwijl ze toch de oudste is in de klas. In het ochtendspel zat een versje met veel B's verweven. De kinderen hebben mee helpen zoeken naar nieuwe woorden. De oudste kinderen verzonnen woorden met een B en dat de jongsten dat niet deden, dat gaf niet. Merle deed niet mee. Nu is het vrije spel aangebroken en neemt juf Merle even apart. Ze geeft haar een mandje en vraagt'Zoek jij in dit mandje allemaal dingen die met een B beginnen?' Samen oefenen ze welke woorden met een B beginnen. Broodje, Beer, 'Brilletje', weet Merle opeens. Dan gaat ze op pad om te zoeken.
Tussendoor momenten
Maar ook bij de kleine tussendoor momenten kan de juf aandacht aan dit tussendoel besteden. Bijvoorbeeld wanneer zij de kinderen een opdracht geeft als: 'Alle kinderen die een naam hebben die begint met mmmm mogen hun tasjes pakken.' Of als zij zegt: 'Als je naam rijmt op het woord dat nu gezegd wordt, mag je je jas pakken.' Of: 'Alle kinderen waarvan de naam met dezelfde letter begint als Roos, mogen aan de tafel gaan zitten.' Of wanneer zij in klanken spreekt en zegt: 'Pak je j-a-s.' Zo kan ze ook de namen klappen en de kinderen vragen wie dat kunnen zijn. Wanneer je hier eenmaal aan begint als juf, dan komen de ideeën vaak vanzelf. Het grappige in een kleuterklas is, dat je als juf niet zo bang hoeft te zijn om de kinderen vroegtijdig te stimuleren. Vaak zie je de jongste kinderen die nog niet zo bewust in deze taalaspecten zijn, hier blijmoedig doorheen spelen, zonder in de gaten te hebben waar het juf om gaat. Maar zelfs in klassikale spelsituaties hoeft de juf niet te schromen om dergelijke taalbewustzijn activiteiten in te bouwen. Een opdracht aan een oudste kind om twee dingen te zoeken die op elkaar rijmen, wordt aan een jonger kind gegeven als 'zoek twee dingen die je heel mooi vindt.'
Het is belangrijk om vanaf het allereerste begin de beginletters consequent als klanken aan te duiden en niet bij hun naam te noemen. Dus bijvoorbeeld niet over de 'ef' te spreken, maar de klank fff waar mogelijk langgerekt f e laten horen. Taalzwakke en dyslectische kinderen hebben vaak onnodig veel moeite bij het leren lezen, doordat ze te vroeg hebben leren alfabetiseren. Dan kenden ze de namen van de letters eerder dan de klank waar de letters symbool voor staan.
Laten tekenen
De kinderen tekenen telkens twee woorden die op elkaar rijmen. De andere kinderen moeten raden welke woorden er bedoeld werden. (Hieronder 'man' en 'pan) Of de kinderen tekenen woorden naar aanleiding van hun beginklank en moeten van elkaar raden welk woord ze hebben getekend. Ditzelfde kan natuurlijk met woorden met een eindklank, een klinker in het midden, woorden waar een 's' in zit enz. Hierbij komen we steeds meer op het gebied van de eerste klas, al kunnen het ook favoriete activiteiten voor een enkele oudste kleuters of de kinderen van de poortklas zijn.
Rijmspelletjes
Het is niet moeilijk om een rijmspelletje te verzinnen en introduceren, omdat de kinderen er meestal gretig op ingaan. Piet wil helpen, maar hij vergist zich steeds. Als hij 'tafel' wil zeggen, dan zegt hij bijvoorbeeld 'wafel'. Rijmspelletjes ontstaan vaak spontaan. Wie weet waar mijn soel is gebleven? Soel? Zei ik soel? Ik bedoelde natuurlijk stoel. Maar ook diverse liedjes lenen zich tot rijmen, zoals 'k Zag twee beren, 'zeg buurman is die kat van jou?', 'Sinte Maarten had een geit' enz.
Omgekeerde wereld
Omgekeerde wereld is een voorbeeld van een spelletje waarin de betekenis van een woord wordt losgelaten. Veel kinderen gaan het spontaan spelen wanneer ze tegen de leerrijpheid aan komen. 'Ik vind jou de stomste juf van de wereld! Ik ben een lelijk kind. Ik ben altijd ziek.', en dan maar raden wat er precies wordt bedoeld.
Ik zie ik zie
Het bekende spelletje 'ik zie ik zie wat jij niet ziet', leent zich goed tot stimuleren van het taalbewustzijn wanneer het in een van de volgende varianten wordt gespeeld:
• 'Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het is een s-t-oe-1'.
• 'Ik zie ik zei wat jij niet ziet en het rijmt op gruis'.
• 'Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het begint met een mmmmm.'
• 'Ik zie ik zie wat jij niet ziet en het is een heel lang woord voor een heel klein ding.'
• 'Ik zie ik zie wat jij niet ziet en als ik het klap dan hoor je v-vw'(kort-kort-kort-kort-lang klappen voor chocoladetaart)
Een voorbeeld uiteen klas
Opruimen met een randje
Een juf vertelt dat ze zo'n moeite had om de kinderen te motiveren voor het opruimen. Dat veranderde radicaal toen ze de kinderen vertelde dat ze heel deftig zouden gaan opruimen Dan gingen ze bijvoorbeeld niet de kast opruimen, maar het dressoir, of niet de lappen vouwen maar de doeken ordenen, en niet het kleed recht leggen, maar het tapijt fatsoeneren en geen sjaaltje oppakken, maar een voile van de vloer verwijderen.
De jongste kinderen liepen deftig te doen, terwijl de oudsten moeilijke woorden zochten. Met ditzelfde spelletje heeft de juf een aantal variaties gespeeld, die directer aan het taalbewustzijn appelleerden: een dag dat ze eerst alle dingen met een B gingen opruimen, een dag dat ze tijdens het opruimen probeerden lange woorden te maken van de dingen die zé opruimden. Blok werd: blokkendozendingetje, auto werd automobiel, enz.
Lettergrepen of klankgroepen
Bij de diverse spelen kan zichtbaar zijn of de kinderen gevoel hebben voor de lettergrepen Bijvoorbeeld bij de euritmieles waarbij je als juf goed kunt observeren of een kind woorden als 'dwarrelende sneeuwvlokjes' loopt per lettergreep (in zeven stappen) of dat het niet 'in de maat van het woord loopt'. Omdat er nog veel meer redenen kunnen zijn waarom een kind dat doet en het dus niet noodzakelijkerwijs iets hoeft te zeggen van het vermogen van een kind een woord in lettergrepen te verdelen, kan je geen waarde hechten aan een enkele observatie op dit gebied. Toch vallen kinderen die bij herhaling dergelijk opdrachten niet kunnen uitvoeren je wel op. Sommige kleuterleidsters bouwen in hun ochtendspel een moment in waarop ze deze vaardigheden meer geïsoleerd kunnen bekijken bij de kinderen Bijvoorbeeld als ze een kind de opdracht geven: 'Loop jij eens het woord kabouterbos', en een volgend kind 'mos'.
Een voorbeeld uit het ochtendspel
Een juf heeft in haar ochtendspel over de boer als vast onderdeel een kleine taalactiviteit ingebouwd, ledere morgen vraagt zij (ritmisch gesproken) aan twee verschillende kinderen: 'Wat eet de boer op zijn boterham?' De kinderen verzinnen iets en antwoorden bijvoorbeeld 'worst' en 'pindakaas'. De juf spreekt voor: 'Een boterham met worst. Een boterham met pindakaas.' Zij klapt erbij in haar handen en geeft zo het aantal lettergrepen aan. Nadat de klas het een paar keer heeft nagezegd en meegeklapt, begint zij een klein raadspelletje. Geheimzinnig gesproken: 'Hij neemt een hap met....'(één klap), 'Worst', roept de klas. 'En nu een hap met...'(drie klappen), 'Pindakaas', weten de kinderen. Door het dagelijks te herhalen, komt ieder kind aan de beurt en krijgt de juf op eenvoudige wijze overzicht bij wie het taalbewustzijn al ontwaakt is.
Maar ook aftelversjes kunnen we goed gebruiken om de kinderen te helpen de taal letterlijk 'in de vingers' te krijgen. Het tasten, het aanraken bij het aftellen, versterkt de ervaring doordat de zintuigen worden gestimuleerd. Door de zintuigen en de motoriek tegelijk aan te spreken, blijkt telkens weer dat cognitieve vaardigheden makkelijker verworven worden. Aftikversjes zoals:
kan je aangrijpen om bij kleuters waar je een taalachterstand vermoedt het bewustzijn voor hun eigen spreektaal te wekken.
Nog een spelletje met lettergrepen
Moeder mag ik mee op reis?
Eén kind is moeder en staat in het midden van de kring. De andere kinderen lopen rond in een kring en zeggen: 'Moeder mag ik mee op reis? Moeder mag ik mee op reis? Moe-der-mag-ik-mee-op-reis?' (twee keer gewoon gesproken en eenmaal per stap een lettergreep en nadrukkelijk gesproken). Dan staan ze stil. Moeder antwoordt: 'Ja.' (Bij 'nee' herhaalt alles zich, tot ze 'ja' zegt). De kring: 'Waar naar toe?' Moeder geeft een antwoord. (Friesland, Luilekkerland, Spelenland, India, Weesp). De kring komt op het aantal lettergrepen naar binnen gelopen. Moeder tikt de nieuwe vader of moeder aan.
Hoedje op
Een hoed kan een fijn didactisch middel zijn om met een simpele vorm een taalaspect spelenderwijs te belichten. Het heeft ook iets magisch, een hoed die maakt dat je iets kan wat je eerder misschien niet kon. De juf doet het voor en geeft daarna een kind de hoed en een opdracht:
En op het enkele 'hoedje op' of het dubbele 'hoedje op' zijn dan weer variaties mogelijk als: zelfverzonnen woorden, (een verzint, ander vertaalt); Engelse woorden, (de een Engels de ander Nederlands), vrolijke en droevige woorden, woorden met begin of eindklank enz.