Google

Kopafbeelding

Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
Stel een vraag
mesolijnen Taal:

Taal-Nederlandse taal, Vreemde taal

   Taalvaardigheid


K-TN1

woordenschat en zegswijzen
De kinderen kunnen de mensen. dieren, dingen en handelingen in hun omgeving benoemen; kunnen tot hen gerichte spreektal begrijpen.

De leraar zelf hanteert een rijke woordenschat – in het aanspreken van de kinderen, in het vertellen van verhalen. Verhalen en beelden kunnen ook instructief gebruikt worden om de kinderen de naam en betekenis van dingen te leren.
*

K-TN2

woordenschat en zegswijzen
De kinderen kunnen spelenderwijs omgaan met eindrijm en alliteratie.

De leraar doet spelletjes waarbij kinderen mogen rijmen op woorden en klanken.
*

K-TN3

herkennen van woord- en zinskenmerken
De kinderen kunnen tijd, ruimte en beweging in hun spreektaal verwoorden.

Op een vanzelfsprekende manier gebruikt de leraar elementen van tijd, ruimte en beweging in de spreektaal. De kinderen worden gestimuleerd tijd (gisteren, morgen), ruimte, (beschrijven hoe de dingen zijn) en beweging (naar huis, om de tafel) in hun spreektaal te gebruiken.
*

K-TN4

woordstructuur en zinsbouw doorzien
De kinderen kunnen in eenvoudige, grammticaal correcte zinnen spreken.

De leraar spreekt op een vanzelfsprekende manier in grammaticaal correcte zinnen, opdat de kinderen dat op een natuurlijke manier nabootsen. Ook door liedjes, gedichten, toneelspelletjes worden de kinderen gestimuleerd om in goede zinnen te spreken.
*

K-TN5

communiceren en regels
De kinderen ervaren taal als middel om zich te uiten.

Door de kinderen te stimuleren zich sprekend te uiten en niet (alleen) door gebaar of losse woorden laat de leraar de kinderen ervaren dat taal een rijk communicatiemiddel is.
*

K-TN6

communiceren en regels
De kinderen kunnen zich in een (groeps)gesprek houden aan elementaire regels.

De leraar stimuleert de kinderen zich in (groeps)gesprekken te houden aan regels zoals:    * bij het onderwerp blijven
*zich richten tot de aangesprokene(n)
*voldoende luid en articulerend spreken
*

spreken en luisteren


K-TN7

vormen van spreken
De kinderen kunnen hun eigen ervaringen vertellen, kunnen dingen, handelingen en gebeurtenissen beschrijven. Zij kunnen ook het verhaal van de eigen tekening vertellen.

In groepsgesprekken geeft de leerkracht de kinderen gelegenheid om zelf ervaringen te vertellen; vragenderwijs worden de kinderen er toe gebracht situaties te beschrijven en gevoelsmatig invulling aan het vertelde te geven.
*

K-TN8

vormen van spreken
De kinderen kunnen een (deel van een) verhaa, een opdracht of mededeling navertellen.

De leraar laat kinderen verhalen, opdrachten/mededelingen navertellen. Enerzijds gaat het erom of de kinderen de inhoud kunnen vasthouden en anderzijds wil de leraar op die manier de spreekvaardigheid verhogen.
*

K-TN9

vormen van spreken
De kinderen kunnen teksten van liedjes en spelletjes zeggen.

In de klas leren de kinderen een breed repertoire aan teksten van liedjes, spelletjes aansluitend bij de actualiteit van alle dag, bij seizoenen en jaarfeesten.
*

K-TN10

gebruik (non)verbale middelen
De kinderen kunnen gebruik maken van (non)verbale middelen als beweging en gebaren, stem en taal.

In het spreken bij vinger- en gebarenspelletjes in kringspelletjes, in seizoen- en andere cultuurspelen laat de leraar de kinderen het spreken ook ondersteunen met non-verbale middelen.
*

K-TN11

standpunt verwoorden
De kinderen leren hun mening verwoorden.

Er zijn situaties waarbij de kinderen hun eigen mening al kunnen verwoorden, als het bijvoorbeeld gaat om eerlijk-oneerlijk, leuk-vervelend, mooi-lelijk.
*

K-TN12

luisteren
De kinderen kunnen luisteren naar wat gezegd wordt en de inhoud van het gesprokene begrijpen.

De leraar hanteert elementaire regels voor spreken en luisteren; gaat na of luisteren en begrijpen samengaan.
*

lezen en begrijpen


K-TN13

soorten teksten onderscheiden
De kinderen kennen het onderscheid tussen de vastliggende tekstinhoud uit een boek en de ‘vrije’inhoud van het gesproken woord

De leraar vertelt niet alleen vrij gesproken verhalen, maar maakt ook gebruik van beelden in (prenten)boeken als kijk- en vertelboeken.
*

K-TN14

soorten teksten onderscheiden
De kinderen weten dat je taal op papier kunt vastleggen.

De leraar laat de kinderen kennis maken met het fenomeen ‘briefje’ of besteedt aandacht aan een brief die meegaat naar de ouders; laat zien dat je dingen kunt aantekenen om ze te onthouden.
*

K-TN15

bronnen raad plegen
De kinderen in prentenboeken opzoeken waar een bekend verhaal staat.

Als kinderen een (prenten)boekverhaal mogen kiezen dat de leraar voorleest in de klas, kunnen ze zelf het betreffende boek vinden. Ze kunnen in een prentenboek hun mooiste-spannenste-leukste plaat aanwijzen.
*

K-TN16

onderscheiden van kenmerken
De kinderen basale begrippen met betrekking tot oriëntatie in een tekst

De leraar gebruikt begrippen als begin en eind van het verhaal; bladzijde en het omslaan; een plaat of kleine illustratie bij de tekst; kaft en inhoud van een boek.
*

K-TN17

technisch lezen
De kinderen kunnen de relatie leggen tussen een symbool, letter en een naam of woord.

Bij het opschrijven van namen stimuleert de leraar de kinderen de relatie te leggen tussen symbolen, letters en hun naam: “Mijn jas hangt bij het rode bloemetje’. Er wordt ruimte gegeven aan kinderen
die zich verder ontwikkelen in de richting van het lezen.
*

K-TN18

soorten teksten schrijven
De kinderen kunnen de inhoud van een verhaal in een tekening of beeldverhaal weergeven.

De leraar laat kinderen tekeningen maken waarin ze inhoud en verloop van een verhaal kunnen weergeven.
*

K-TN19

spellen
De kinderen die hun naam kunnen schrijven doen dat in de juiste spelling.

Als de kinderen hun naam schrijven maakt de leraar duidelijk dat namen en woorden correct geschreven willen worden. Zij laat de kinderen ervaren wat een vergissing kan betekenen.
*

vreemde taal


K-TV1

spreken en luisteren
De kinderen gebruiken ook (vooral) Engelse woorden in hun dagelijkse vocabulaire.

De leraar accepteert het gebruik van gangbare leenwoorden en zet waar mogelijk het Nederlandse woord ernaast: game-spel; bike-fiets.
*

K-TV2

spreken en luisteren
De kinderen kennen enkele liedjes in een vreemde taal.

De leraar zingt af en toe ook liedjes in een vreemde taal met de kinderen zoals bijvoorbeeld : “Happy Birthday’.
*