Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Taalbeschouwing vorm en klank:

Letterbeelden

Dit stuk kan een hulp zijn om vorm te geven aan het onderwijs. In deze zin kan het niet gezien worden als leerplan. We verwijzen naar :Kinderen leren lezen.

 

 

Dagelijks luisteren de kinderen naar sprookjes. Later mogen zij proberen het verhaal na te vertellen. Wie dat nog niet goed durft, let goed op of de ander niets vergeet en vult aan waar hij dat nodig vindt. Vaak maakt de leerkracht een gedichtje over een pas verteld sprookje. Hij probeert ervoor te zorgen dat zo'n versje echt klinkt. Het ritme en de klanken kunnen het gedicht zo leuk maken, dat de kinderen het steeds weer met enthousiaste stemmetjes reciteren, tenminste als de leerkracht het met verve brengt. Vanzelfsprekend hoeven de recitaties niet alleen over de sprookjes te gaan, de seizoenen, de natuur en de feestdagen geven genoeg mogelijkheden tot dichten. Als zelf dichten niet lukt, dan worden bestaande gedichten gebruikt.

Het klassikale reciteren geeft de kinderen een gevoel van saamhorigheid. De leraar tracht de gedichtjes zó te kiezen, dat ze voor ieder kind verrassend zijn, of het nu een grote of een kleine woordenschat heeft. Ongemerkt nemen ze een rijkdom aan woorden en mooie klanken in zich op. Ook kunnen de kinderen op het ritme van de gedichtjes lopen. Op deze manier ondersteunt de beweging het spreken.

De oudste volkeren die schriftelijk iets wilden vastleggen, hadden nog niet het alfabet tot hun beschikking; dit is pas heel langzaam uit een beeldschrift ontstaan. Wanneer we de kinderen meteen de abstracte letters leren, geven we ze slechts de uitgeklede versie van de oorspronkelijke beeldvormen. Hoe de mensen door de eeuwen heen vanuit het leven zelf het schrift ontwikkelden, is dan voor de kinderen geheel verloren gegaan.

In de eerste klas probeert de leerkracht ook de gang van beeld naar letter met de kinderen te maken. Iedere leraar kiest daarvoor zijn eigen beelden, soms heel voor de hand liggende en veel gebruikte voorstellingen:

 

vk 1

 

 

 

    • Het is gebruikelijk om van een letter beeld uit te gaan en te komen tot de abstracte vorm van de letter.
    • Op allerlei manieren en velerlei boeken kan nagelezen worden hoe dit proces kan voltrekken.
    • Lezing de echte Rudolf Steiner erop na (methodisches didaktisches) zich dan valt er onmiddellijk op dat Rudolf Steiner daar erg beweeglijk mee om gaat (lees het voorbeeld over het dak)
    • Ook geeft hij aan dat je zou kunnen werken aan het beleven van de letters vanuit de beweging
    • Daarnaast dienen we er rekening mee te houden dat op het moment veel scholen onderzoeken of zijn nog willen werken vanuit de kapitalen of onmiddellijk willen beginnen met de drukletters.
      dat wil niet zeggen dat ze dan het beeld of de beweging los moeten latenmaar wel dat er weer nieuwe wegen gezocht moet worden

 

 

Bijvoorbeeld in een sprookje:

De leerkracht introduceert een letter vaak door middel van een verhaal, maar hij vertelt de kinderen wel van te voren dat ze er iets van gaan leren. Doet hij dit niet, dan voelen de kinderen zich na afloop gefopt. Bovendien spreekt de leerkracht hiermee de wil om te leren aan. Vaak schilderen de kinderen de voorstelling, de zwaan in het water, de vogel in de lucht, eerst met waterverf op een nat blad. Door dit nat-op-nat schilderen komen de vormen niet absoluut en stilstaand op het papier. De kleuren vloeien min of eerder meer in elkaar over, zodat er ruimte voor de fantasie overblijft.

Daarna doen ze het nog eens over met bijenwaskrijt en kleurpotlood. Langzamerhand wordt het beeld afgepeld en tenslotte komt de letter te voorschijn. Zo krijgt elke letter haar eigen geschiedenis mee. Bij veel kinderen behoudt de kale letter nog een tijdje een fantasie-element. Zo krijgt de ene K nog een kroontje en de andere een zwaard of een schoentje. Het blijkt dat de kinderen bij deze manier van leren, waarbij de fantasie zo'n grote rol speelt, hun kinderlijkheid niet vroegtijdig behoeven in te leveren.

Voor iedere medeklinker is wel een beeld te vinden. Toch leren de kinderen enkele letters zonder beeld, omdat zij toch ook in staat moeten zijn om de sprong in één keer te maken.

 

 

De klinkers worden niet samen met de medeklinkers geleerd. Zij bezitten een heel andere kwaliteit. Waar de medeklinkers de uiterlijke vorm in de spraak bepalen, zijn de klinkers juist directe gevoelsuitingen. Wanneer we iets uit de grond van ons hart zeggen, doet ons hele lichaam daarbij mee. Vooral kinderen hebben dat nog sterk. Ah, roepen zij bewonderend als zij iets moois zien en spreiden daarbij de armen ernaar uit. De klinkers worden vanuit de gebaren aangeleerd.

In de eerste klas leren de kinderen eerst schrijven, dan pas lezen.

 

Om de overgang van de kleuterklas naar de eerste klas voor de kinderen niet al te abrupt te maken, begint de leraar elke ochtend met een half uur kringspelen.

Een heel belangrijke inleiding op het schrijven is vormtekenen. De klas begint met het oefenen van de elementaire vormen: de rechte en de ronde lijn.

Het is een hele prestatie voor de kleintjes deze figuren mooi te krijgen. Vol bewondering kijken zij hoe knap de leraar de rechte en de kromme op het bord voordoet. Een keer mogen alle kinderen het op het bord nadoen. Dan oefenen zij de lijnen in de lucht: met hun rechterhand, met hun linkerhand, met het puntje van hun neus zo groot mogelijk in de lucht en zelfs met hun grote teen over de vloer. Als de vorm tenslotte overal zit, wordt deze eindelijk met een waskrijtblokje op papier gezet. Ijverig buigen de kinderen zich over hun tekenblad en tekenen de rechte en de kromme lijn. Gedurende deze periode zullen zij allerlei varianten oefenen:

Als alle tekenspullen zijn opgeruimd, vertelt de leraar een verhaal over een vogel. Sommige kinderen hebben het hoofd op de armen op tafel gelegd en dromen weg naar de wijde verten waarover de meester vertelt.

De volgende dag vinden zij een kleurige vogel op het bord, die de kinderen natekenen:

vk2

De derde dag wordt uit dit beeld de vorm van de letter V gehaald. De eerste letter kunnen zij nu schrijven.

Met de vogelletter kun je veel dingen doen: de kinderen zoeken uit wiens naam met een V begint. Zij doen pantomimespelletjes waarbij zij woorden die met een V beginnen moeten raden: Wat is dit? Er wordt gewezen op vingers en voeten. Wat doe ik? Vegen, vastbinden, vallen, vliegen. De kinderen leren een versje:

Vlieg, vlugge vogel, vliegje verre vlucht en de vlugge vogel vloog zijn verre vlucht.

Zij schilderen hierbij met geel een vogel in de blauwe lucht. Wanneer de schilderingen droog zijn, worden ze bekeken en daarna op de gang gehangen, zodat iedereen ze kan zien.

vk3

vk4

In een zaal waar de kinderen niet door stoelen en tafels gehinderd worden, vliegen zij klapwiekend als vogels op de woorden van het versje door de zaal. De vogelkinderen mogen elkaar niet raken, maar dat blijkt een kunst die alleen echte vogels verstaan.

Het wordt tijd om met de tweede letter te beginnen. De meester vertelt over een bruine beer met een bol buikje die in de boom klimt om van de bijenhoning te snoepen. Een boze bij steekt hem op zijn bolletje zodat er een dikke bult op groeit. De kinderen leven helemaal mee. Een enkeling betast voorzichtig zijn eigen hoofd.

De volgende dag staat er weer een tekening op het bord. Gaan we die bruine beer ook tekenen?

vk5

Enkele dagen later komen een paar kinderen na het speelkwartier glunderend het lokaal binnen met het nieuws dat zij de Berenletter gezien hebben op de brandslang in de gang.

De meester vertelt nog eens over de waternimf uit het sprookje. Al gauw is de hele klas in deinend water veranderd. De armen golven door de lucht. Dan tekenen de kinderen met waskrijt de gouden haren van de nimf op het water.

vk6

Naar aanleiding van het sprookje De zes zwanen schilderen de kinderen met blauw het water en vegen daarin met een natte spons zo, dat een witte zwaan ontstaat.

vk7

Telkens als de kinderen een nieuwe letter geleerd hebben, zoeken zij uit in welke naam deze letter te vinden is. Veel kinderen proberen uit zichzelf op straat de pas geleerde letters te vinden.

Wanneer de meester de kinderen vraagt waar ze de mmm voelen trillen, wijzen ze op hun mond. Vanuit de vorm van de mond leren ze de letter M. Bij het gebruikelijke zoeken naar namen met een M, verwisselen sommige kinderen de M

met de N. Ze moeten nu allemaal nnn zeggen en ze voelen dat niet de mond, maar de neus trilt. En zie... de Neuzeletter is ook gevonden.

De meester introduceert de D met het verhaal van Joris en de draak. Van daaruit gaat hij naar de T omdat deze in klank veel op de D lijkt. Bij de T voelen de kinderen de tong tegen de tanden komen. De Tandenletter! roepen zij. Uit de vorm van dè voortanden ontstaat de T. De kinderen zoeken naar T- en D-woorden die veel op elkaar lijken of met elkaar te maken hebben. Zo ontstaan er rijtjes:

Als de kinderen deze acht nieuwe letters kennen, wordt er veel mee geoefend. Ze bedenken zelf woorden die beginnen of eindigen met zo'n letter of de meester schrijft nu en dan een woord of een zinnetje waarin de bekende letters in een mooie kleur worden geschreven, bijvoorbeeld in KASTANJEBOOM.

Zo raken de kinderen ook vertrouwd met de onbekende letters. Ik heb een wóórd geschreven! klinkt het opgetogen wanneer ze voor het eerst een woord van het bord hebben overgeschreven.

 

De „S" en de „G"

Nadat eerst de vertrouwde letters zijn herhaald, leren de kinderen nieuwe.

In een tekenschrift tekenen zij bladzijdegroot de beelden en daaromheen schrijven ze enkele malen de letter die erbij hoort.

Onder de nieuwe letters van deze periode is de S:

Ssss, sist de slang. Ik sluip en slinger door het slanke gras.

Met een touw maakt de meester slingerende bewegingen over de vloer. Er hangt een opgewonden stemming als de kinderen proberen er overheen te springen zonder het touw aan te raken.

De G leren de kinderen uit een grot van kristal. Hiervoor heeft de meester een groot stuk amethyst mee naar school genomen. Hij vertelt een verhaal over een jongen en een meisje die zich tussen de rotsen willen verbergen en daarbij wonderlijkerwijze in een kristalgrot terecht komen. Het lokaal wordt verduisterd. Twee kinderen bewegen kaarsen langs de paarse en lila kristallen. Ademloos kijkt de klas toe. De kinderen staan in een kring. Zij moeten allemaal een woord in gedachten

vk8

houden dat met een G begint. Wie de bals toegeworpen krijgt, zegt zijn woord en gooit de bal terug naar de meester.

De klinkers

Natuurlijk leren de kinderen ook de klinkers. De meester heeft deze periode speciaal voor de adventstijd bewaard.

Op de eerste maandag van de advent voeren de leraren traditiegetrouw het Paradijsspel op voor alle leerlingen van de school. In dit spel wordt de schepping van de eerste mensen uitgebeeld, de verwondering van Adam en Eva in het Paradijs, de zondeval, de verjaging uit het Paradijs en de belofte van de engel Gabriël de mens op aarde terzijde te staan. Vooral het moment van de verjaging maakt altijd grote indruk op de jongere kinderen.

De meester van de eerste klas timmerde een zwaard en schilderde er vlammen op. Hij bouwde met de kinderen een groot podium van de tafels en op een van de tafels een extra verhoging met een stoel. Wanneer de klas het moment van de verjaging naspeelt, staat een zesjarige engel hoog boven de klas, heft fier zijn vlammenzwaard, zodat dit bijna het plafond raakt en spreekt de legendarische woorden: „Gaat heen tot ik u weer binnen laat".

De kinderen spelen om de beurt deze rol en spreken allemaal de tekst zo krachtig mogelijk uit. Ze willen dit gedeelte zo graag spelen, dat zij weer in de rij gaan staan in de hoop nog eens aan de beurt te komen.

In de gestrekte houding van de engel voelen de kinderen de I. Als zij daarna deze letter schrijven, kennen ze er een gevoelswaarde aan toe.

Op het bord staat een tekening van een brug. De pijlers zijn opgebouwd uit de al bekende medeklinkers. In één van de bogen, waardoor het water stroomt, staat de letter I.

vk9

De overige klinkers zullen, zodra ze geleerd worden, ook een plaatsje onder de bogen vinden. De kinderen noemen de klinkers stroomletters. Zonder stroomletters klinkt de taal niet, dat wordt duidelijk als ze de namen van de klas zonder de klinkers uitspreken: Rtsk, Chrltt, Ixndr. Nu houdt de meester een hoepel vlak boven de grond. Ritske komt naar voren en kijkt hem lachend aan. Dan zegt de

meester heel langzaam zijn naam en op het moment waarop Ritske de stroomletter hoort, duikelt hij parmantig door de hoepel.

Kerstmis nadert. In de klas spelen de kinderen het kerstverhaal. Iedere dag mogen andere kinderen spelen. De meester zegt de woorden voor en al spelend spreken de kinderen hem na. Na enkele dagen kennen ze de strekking van de tekst en bedenken ze de woorden zelf. Wanneer Maria het kind in haar armen houdt, zegt zij: Oh, wat een lief kindje.

Vanuit de verwondering leren de kinderen de letter O. Ook de andere klinkers worden vanuit een verhaal, dus spelend, geleerd. Dan schilderen en tekenen de kinderen de letters: eerst heel groot op enorme vellen papier, daarna in kleiner

formaat.

 

Hier kan weer verwezen worden naar methodische didactische gezichtspunten waarin Rudolf Steiner aangeeft hoe de klinkers aangeleerd kunnen worden in eersteklas.

Ingang daarbij is de gevoelswereld in de gevoelswaarde van de klinkers.

 

 

De klas doet allerlei oefeningen met de oude en de nieuwe letters. Verbaasd ontdekken ze dat je met de stroomletters zo veel verschillen kunt maken:

pit      mis    hik

pot      mos   hok

pet      mes   hek

put     mus   hak

Op een dag maken de kinderen lampionnen. In de lampionnen worden vijf vensters uitgeknipt en met wit transparantpapier beplakt. Hierop moeten de klinkers komen. De A, de E en de I kunnen de kinderen zelf uitknippen, maar de O en de U willen niet erg lukken. De kinderen kunnen nog lang niet wat de leraar van ze verwachtte. Ze maken er een vieze knoeiboel van. Het glibberige plaksel plakt niet alleen op het papier, maar ook op de kleding, op de tafels en op de vloer.

Maar wanneer de lampionnen met een beetje hulp tenslotte toch klaar zijn, stralen de kinderen even hard als de brandende lampionnen.

Voor de kerstvakantie nemen zij hun lampje met de pas geleerde letters behoedzaam mee naar huis.

 

Dubbelklanken

In het sprookje De duivel met de drie gouden haren, moet een geluksjongen drie gouden haren van de duivel meebrengen om de koningsdochter te mogen huwen. Wanneer de duivel met zijn hoofd op de schoot van zijn petemoei ligt te snurken, trekt zij hem de haren uit. Au, schreeuwt de duivel. Onder de tekening van dit duiveltje op het bord, lezen de kinderen A U.

Twee dubbelklanken tegelijk leert de klas bij het verhaal over een meisje dat in een sneeuwstorm verdwaalt, 's Avonds zoekt zij haar toevlucht in een vervallen kerk. Die nacht doorstaat zij duizend angsten: rondom ziet zij vurige ogen gloeien en de onheilspellende geluiden die zij hoort, gaan haar door merg en been. Wanneer de zon opkomt, ziet zij waarvoor zij zo bang is geweest: uilen die in de nissen in de muren zitten. OEHOE en UIL lezen de kinderen onder de wijze uil op het bord.

Zoals steeds volgen oefeningen als de klas een nieuwe letter of klank geleerd heeft. Op het bord staan nu Ols-woorden:

BOER

BOEM

BOEK

BOEL

BOEF

BOEN

Wie het kan lezen, mag zeggen welk woord bovenaan staat. De volgende herhaalt dit woord voor hij het tweede voorleest. Als een stapelliedje lezen de kinderen de woorden van het rijtje. Op deze manier krijgen ook de zwakke lezers het gevoel dat zij weten wat er staat. Ook bedenken de kinderen zelf woorden met dubbelklanken en schrijven deze op.

De kinderen vonden het verhaal van de duivel met de drie gouden haren zo grappig, dat de leraar het nogmaals vertelt, maar nu met de bedoeling om de IE aan te leren. Hij breidt de rol van Piep de muis uit, maar het beeld blijkt toch te klein om het echt tot leven te brengen bij de kinderen. Daarom vertelt hij de volgende dag een nieuw sprookje: Meester Priem. Deze schoenlapper heeft zoveel aanmerkingen, dat geen knecht het bij hem uithoudt. Ondertussen maakt hij zelf door zijn springerige drukte de meeste fouten.

DE WIPNEUS VAN MEESTER PRIEM

WIE HEEFT ER OOIT ZO EEN NEUS GEZIEN

schrijven de kinderen in hun schrift.

Nu volgen vele soorten schrijfopdrachten waarbij alle nieuwe letters geoefend worden. Wanneer de kinderen enkele dagen het liedje

EEN TWEE, DRIE, VIER, HOEDJE VAN PAPIER,

hebben gezongen, lezen zij het daarna van het bord. Als de leraar een woord aanwijst, bijvoorbeeld HOEDJE, kunnen sommigen het echt lezen. Anderen zingen het liedje stilletjes voor zich uit, tellen de woorden en weten dan ook wat er staat. Na enige oefening hebben zij het aftellen niet meer nodig en lezen zij het echt.