Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Taalbeschouwing Tijden:

De tijden

Dit stuk kan een hulp zijn om vorm te geven aan het onderwijs. In deze zin kan het niet gezien worden als leerplan.

 

 

De werkwoorden. In het verleden, het heden en de toekomst is de relatie tot de mens in respectievelijk denken, voelen en willen terug te vinden. Door hoofdzakelijk beschouwend en denkend tegenover het verleden te staan, wordt deze vruchtbaar voor ons. We handelen immers uit ervaring. Wie zich vooral voelend aan het verleden overgeeft, neigt naar het sentimentele of melancholieke. Wie het verleden anders zou willen, vervalt in vruchteloze spijt.

We staan voor het grootste deel met ons gevoel in de tegenwoordige tijd. Voelen is het midden tussen denken en willen. Wie in het hier en nu handelt, heeft daar meestal denken en willen aan laten voorafgaan. Wie de toekomst open en met goede wil tegemoet gaat, heeft de meeste kans om iets van zijn leven te maken. Wie de toekomst denkend vooruitberekent en vastlegt, zal vele teleurstellingen öp zijn weg vinden. Wie slechts het gevoel laat werken, laat zich in het heden afwisselend door angst en hoop heen en weer slingeren.

Het moge duidelijk zijn dat denken, voelen en willen in welke tijd dan ook, nooit alléén regeren, maar elkaar overheersen.

Net als de kinderen, die het heerlijk vinden zich te verkleden, zien we de werkwoorden ook steeds van gedaante verwisselen: ik ga kan plotseling veranderen in ik ging. Van alle woordsoorten is het werkwoord het meest levendig. In de zo beweeglijke vierde klas zijn de verbuigingen van de werkwoorden een mooi begin van de grammatica. Dan volgen de werkwoorden in de verleden, tegenwoordige en toekomende tijd.

Wanneer de kinderen over deze tijden leren, waarbij de leraar voor zichzelf uitgaat van de relatie tot denken, voelen en willen, maar de kinderen er niet mee lastig valt, moeten zij eerst in het begrip tijd komen. Pas daarna leren en oefenen zij de werkwoorden in vier tijden:

de toekomende tijd, waarin alles nog in wording is: Ik zal bouwen.

de tegenwoordige tijd, waarin we op het moment van handelen zijn: Ik bouw.

de onvoltooid verleden tijd, waarin we terugkijken naar het gebeurde: Ik bouwde.

de voltooid tegenwoordige tijd, waarin het gebeurde afgesloten is en we kunnen onderscheiden wat daaraan goed was en wat verkeerd: Ik heb gebouwd.

Wanneer de kinderen deze vier tijden kennen, kunnen zij als oefenstof korte, eenvoudige verhaaltjes van de ene tijd in een andere zetten. Het is goed ook verhalen te maken, waarin de kinderen bij sommige zinnen vrij zijn om de meest geschikte tijd te kiezen.

In de klas ontstaat een gesprek over de tijd. De sprookjes, de verhalen van het Oude Testament en van de Noors-Germaanse mythologieën speelden zich af in

tijden, die allang voorbij zijn. Dat is verleden tijd. Maar ook de tijd waarin de leraar tien was, is anders dan nu, de tegenwoordige tijd. Gisteren is voorbij en een minuut geleden is ook al verleden tijd geworden. Het dringt tot de kinderen door dat de tijd eeuwig is, maar het moment vluchtig. Het raadseltje:

Wanneer was vandaag morgen?

onderstreept dit laatste nog eens.

Yggdrasill, de reusachtige wereldboom, torst de woonplaats van de goden, de mensen en de reuzen. Onder de eerste wortel van Yggdrasill spinnen de drie Nornen de draden van het leven. Urd, de oudste, spint de draden van het verleden. Verdandi, de middelste, spint de draden van het heden en Skuld, de jongste, spint de draden van de toekomst.

Op de eerste periodedag is de leraar opeens Yggdras, de oude tuinman van Midgard, geworden. Hij heeft een grote pit bij zich en plant deze in een pot met aarde. De volgende dag is daaruit een boom gegroeid: een paal met zijstokken. Later wordt dit de boom van de werkwoordsvormen, nu liggen er drie gekleurde lappen onder.

Als de kinderen het lokaal binnenkomen, reageren zij eerst smalend:/o/a... en Wat is dat nou voor een stom ding! Maar ook: Wat gaan we met die lappen doen? Ze zijn toch wel nieuwsgierig. De leraar pakt de blauwe doek en slaat deze om zich heen. Ik was van plan om in de vakantie een bergtocht te maken. We stonden met de tent bij een oud boerderijtje. Op de gammele f iets van Jean-Paul, de oudste zoon van de boer, reed ik 's ochtends vroeg naar het dorp om verse stokbroden en kaas voor onderweg te kopen. De blauwe doek gaat nu af en de leraar slaat de gele om zich heen. Ik vertel nu maar niet over de ongelukkige afloop van mijn vakantieavontuur, want jullie geloven het toch niet en ik denk dat jullie daar straks zelf achter komen. De rode doek wordt opgepakt en omgedaan. Maar... volgend jaar zal ik weer een poging wagen. Ik zal bij dezelfde boerderij aankloppen en ik zal Jean-Paul verrassen met een nieuwe fiets en natuurlijk zal ik, als ik heuveltje-af ga, iets beter de remmen aantrekken.

De kinderen hebben de bedoeling begrepen. Wie van hen wil nu ook onder de boom komen staan? Paul. Hij voelde zich toch al aangesproken daar zijn naam genoemd was. Paul, doe de blauwe doek maar om en vertel ons watje vanochtend gedaan hebt. Paul vertelt in de verleden tijd, maar wanneer hij in de directe rede overgaat;

Toen ik wegging, zei mijn moeder: Vergeet niet je gymspullen mee te nemen, roept een oplettende slimmerik:

Hé, dat is toch geen verleden tijd?! Oh nee, waarom niet?

Ze leggen het elkaar uit. Al doende gaan de kinderen het begrijpen. De leraar merkt dat de kinderen moeite hebben om zomaar te vertellen.

Vooral omdat het hier niet zozeer om de inhoud van het verhaal gaat, maar om de tijd waarin het verteld wordt. Voor het eerst bekijken ze de taal nuchter, om de taal zelf en niet om de boodschap.

Als ze het eenmaal doorhebben, vinden ze het prachtig met die gekleurde lappen. Vooral als ze anderen op een fout kunnen betrappen.

Gedurende een week werken ze hiermee elke dag. De rol van de leraar wordt steeds kleiner, die van de kinderen groeit. Zelf veroorzaakt hij ook vaak (per ongeluk) grote hilariteit:

Toen dacht ik:,, Weetje wat, ik zal een taart voor haar bakken ".

Hier moet hij in één zin drie keer van lap verwisselen.

Soms vergeet hij te wisselen en dan roepen alle kinderen triomfantelijk:

Je lap!

Wanneer de leraar zich buigt om de rode lap te pakken en mompelt: Ik moest toch deze!,

hebben de kinderen de grootste pret. Het is heerlijk om slimmer te zijn dan de meester.

En de boom... wordt hoe langer hoe dikker. Enkele meters kippengaas en takkenbossen geven de stam en de zijtakken meer volume. Op het gaas worden kranten geplakt, die bruine, grijze en groene verfvlekken krijgen. Zo lijkt de boom net echt. De kinderen moeten een werkwoord in gedachten nemen en daarvan de stam met grote letters opschrijven. De leraar controleert of iedereen het goed heeft, Vervolgens knippen ze de letters uit en plakken deze in de juiste volgorde op de stam van de boom. Dan volgt een discussie waarin de boom de tegenwoordige tijd hoort.

Na wat geharrewar worden de kinderen het met elkaar eens dat de tegenwoordige tijd in de bladeren zit.

Ze hoeven niet te zoeken naar de beste plaats voor de verleden tijd. Die zit in de dorre bladeren op de grond, dat is duidelijk.

Voor de toekomende tijd twijfelen ze tussen de vruchten, de zaden en de knoppen. De keuze valt uiteindelijk toch op de knoppen.

De kinderen knippen bladeren uit groen crêpepapier en op een klein wit strookje schrijven zij een tegenwoordige tijd vorm, bijvoorbeeld zij springt of jij klimt. Als dat goed is opgeschreven plakken zij het strookje op het blad en hangen dit aan de boom. Binnen de kortste keren zijn de takken dichtbegroeid.

De volgende dag knippen zij bruine bladeren voor de verleden tijd. Deze leggen zij voorzien van een werkwoordsstrookje, op de aarde onder de boom.

Dan schrijven zij iets in de toekomende tijd en laten het door de leraar nakijken, want niet alleen hij staat erop dat ze het goed schrijven, maar het is ook hun eer te na. Vervolgens rollen zij het strookje op en wikkelen daar omheen lichtgroen crêpepapier, zodat de toekomende tijd binnen in de knop verstopt zit. Sommige kinderen doen erg geheimzinnig en zwijgen over hetgeen erin staat. Wanneer de boom af is, prijkt hij achter in de klas. Telkens weer staan er kinderen omheen die de bladeren lezen.

Ouders, die hun kinderen komen afhalen, worden de klas ingetrokken om de boom te bekijken. Een meisje vertelt haar vader niet alleen waar haar eigen blad hangt, maar weet ook de bladeren en knoppen van al haar vriendinnen te hangen.

De kinderen maken ook allerlei schriftelijke oefeningen met de verschillende werkwoordstijden: Schrijf een verhaal verteld door Skuld, de schikgoding van de toekomende tijd:

Zondag zal het Sinterklaas zijn. En iedereen zal blij zijn met de kadootjes die hij of zij zal krijgen. En de mensen zullen lachen om de surprises. En daar zal lekker eten en drinken zijn. En iedereen zal laat naar bed gaan. En de volgende ochtend zal iedereen fijn spelen met de kadoos die hij of zij

gehad zal hebben.

Ook schrijven de kinderen teksten van het bord over en onderstrepen de werkwoorden in de toekomende tijd met rood, die in de tegenwoordige tijd met geel en die in de verleden tijd met blauw.

Ritsen van rijtjes met werkwoordsvervoegingen hebben de kinderen in hun schrift staan. Sommigen maken er een sport van om de rijtjes zo netjes en geordend mogelijk op de bladzijden te zetten

 

 

 

 

 

.