Schrijven van teksten | publieksgerichtheid: |
Klas 4 doel- en publieksgerichtheid
In de oriëntatie fase hebben de kinderen in kleine groepen allerlei ‘problemen’ verzameld. Vrij associërend hebben ze reële en minder reële problemen verzonnen.
Nu wil ik ze op papier in aantekenvorm ook problemen laten verzinnen. Kleine geelgekleurde blaadjes zijn uitgedeeld. Ik wil ze vandaag leren om hun ‘probleem’ goed te beschrijven. Later zullen ze van die aantekeningen een brief kunnen maken. Ik laat de blaadjes zien en geef de opdracht: Op deze gele blaadjes mogen jullie twee aan twee zo een probleem beschrijven.
Bij het geven van de opdracht merk ik dat ze nog zo bezig zijn met hun problemen verzinnen dat ik het gevoel heb dat in dit stadium de schrijfopdracht niet bij iedereen duidelijk aan kan komen.
Ik besluit om eerst te reageren op hun opmerkingen en vragen. Later als we ons even hebben bezig gehouden met alle verzonnen problemen, zal ik aftasten waar de schrijfopdracht nog niet duidelijk is. Het heeft geen zin om de kinderen nu al individueel aan het werk te zetten; ze hebben zich duidelijk helemaal gestort op wat ze hebben bedacht. Ik denk bovendien dat ze aarzelen over de problemen die ze hebben gevonden of bedacht.
Al bij de eerste opmerking wordt mijn vermoeden bevestigd….Ruben neemt voorzichtig het woord en ik begrijp dat hij niet bezig is met het formuleren van een probleem, maar zich meer in het probleem zelf verdiept. Hij vraagt zich af of dit wel het soort problemen is waarover we het met elkaar zouden kunnen hebben.
Ruben : |
“Ze planten voor een muurtje planten, ze planten planten, dan kunnen we niet meer voetballen en je mag niets van de buren. Heel irritant. |
Leerkracht: |
Terwijl jullie zo’n mooi straatje hebben waar je zo goed zou kunnen spelen. Wat rot. Ja, dat is echt een vervelend probleem. |
|
(De vingers schieten de lucht in. Allerlei oplossingen worden geopperd nog voor de beurt is gegeven.) |
Leerkracht: |
Ho eens even, jullie gaan al oplossingen geven. Dat mag nog niet. Hij geeft eerst het probleem |
Yoshi: |
Mogen we zo meteen wel raad geven? |
Leerkracht: |
Ja, maar daar heb ik nog een ander plannetje voor. Daar moet je nog even mee wachten. Morgen mogen jullie elkaars problemen gaan oplossen, vandaag ga je ze verzinnen. Nou, wat je nou zo meteen gaat doen…. Alle ideeën die je hebt, bewaar ze even….. Dit wat we nu deden ga je straks twee aan twee doen. Dit (toont gele blaadjes) noemen we de probleemblaadjes. Hierop ga je een probleem schrijven en dat doe je twee aan twee. Dat probleem ga je schrijven. Daarbij moet je wel iets bedenken: als iemand het probleem krijgt van jou, Ruben, dan moet diegene het kunnen lezen en ook begrijpen wat je bedoelt. Dus je moet goed beschrijven wat jouw probleem is. |
Amy: |
Maar ga je van de Edda vertellen? |
Leerkracht: |
Ja, ik ga straks van de Edda vertellen. Wie heeft er een vraag hierover? |
Ruben: |
Moet je op dat blaadje ook net als je schrift zonder spelfouten schrijven of mag ik zelf(…). |
Leerkracht: |
Ja, nu hoef je helemaal niet meer te denken hoe je moet spellen vandaag. |
Eva: |
Alleen in het schrift? |
Leerkracht: |
Alleen in het spellingschrift en niet op deze blaadjes. Akeo? |
Akeo: |
Als, iemand zit met een probleem en ik geef het aan diegene met wie ik samenwerk dan gaan we het nakijken en dan kunnen we het zo opsturen. En dan is het een brief… |
|
(ze weet dat we deze week brieven zullen behandelen) |
Leerkracht: |
(lacht) Ja, je gaat al meteen een stap verder. Je kan je voorstellen dat je dit zou opsturen. Maar je hoeft het nog niet netjes op te schrijven. We gaan er een spelletje mee doen. Je ‘maakt’ nu problemen voor het brieven spelletje dat we met elkaar gaan doen. Ik begrijp dat je aarzelt voor wie je schrijft: het is voor iemand uit de klas, want morgen leest iemand jouw briefje en dan mag die een oplossing verzinnen om weer aan jou te schrijven. Vandaag werk je met zijn tweeën en morgen ook. |
(Stilte: ….. Opeens gaat er een vinger omhoog)
Ernestine: |
Nou, dat je ook, dat je niet alles, dat je niet alleen al jouw gedachten opschrijft en de ander, zeg maar, mee laat kijken. Gewoon dat je echt samen iets maakt. |
Leerkracht: |
Ja. Heel goed. Bij samenwerken is dat. Als je in tweetallen werkt. |
Soraya: |
(onverstaanbaar) |
Leerkracht: |
Ja, wil je dat iets luider zeggen, zodat Ilios dat ook hoort, want die zat weer met Felix te kletsen. Nog een keer. |
Soraya: |
Eén iemand schrijft het op en één iemand bedenkt. |
Leerkracht: |
Ja. Hoe kan je het nog meer doen? Thomas. |
Thomas: |
De één stuurt het op en dan de ander bedenkt de oplossing. |
Leerkracht: |
Ja, alleen dat gaan we niet doen, want ik wil dat je samenwerkt. Je hebt hetzelfde gedacht als Tamara. Ik wil jullie vandaag laten samenwerken aan de problemen en morgen aan de oplossingen. Hoe kan je nog meer samenwerken? Mathilde. |
Mathilde: |
Nou, ehm, de één die bedenkt de helft en dan schrijft die het ook op en de ander bedenkt de andere helft en dan schrijft die de andere helft op. |
Ilios: |
Ik weet er ook nog één. |
Leerkracht: |
Ik zie nu een heleboel vingers, maar ik hoor ook weer kinderen die praten. Ik wil dat iedereen dit stukje hoort nog. Ilios. |
Ilios: |
Gewoon, dat ik en Ruben bijvoorbeeld samen werken en dan schrijf ik een beetje en dan zegt Ruben: "Oh ja, dat moet je doen", en dan schrijft hij het erbij en schijf ik het er ook bij. |
Leerkracht: |
Ja. Dat is een manier. Veerle, wat is jouw manier? |
Veerle: |
Nou gewoon, als je iets weet dat je dat dan ook zegt en dat de ander dat opschrijft. En dat je dan samen kijkt of het wel duidelijk is. |
Leerkracht: |
Ja. Marinde, wat is jouw manier? |
Marinde: |
Nou dat, je schrijft bijvoorbeeld, ik ben met Ava samen en je hebt allebei een papiertje en we schrijven allebei een probleem op (…) |
Leerkracht: |
Ja. |
Marinde: |
En dan wisselen we het papiertje om, allebei, en samen lezen we aan elkaar voor wat we dan voor probleem hebben en dan, ja dan, Ava leest het briefje voor en ik, dan zeg ik tegen Ava van: ”Dit klopt wel, dit klopt niet, ehm, of ik het begrijp(…)” |
Leerkracht: |
Jij kan tegen haar zeggen of het voor jou duidelijk is als je het leest. Dat bedoel je denk ik. |
|
Zo, nu hebben jullie tien minuten om twee aan twee je problemen op te schrijven zoals we het net allemaal hebben afgesproken. Ga je gang.” |
(De leerlingen gaan in duo’s aan het werk. Ze slepen met stoelen, zetten tafels weer in
groepjes van vier)
Marijn en Thomas hebben iedere een geel blaadje voor zich. Zij werken samen. Marijn zegt dat ze gewoon gaan opschrijven. Thomas schrijft: je hebt geen vrienden en je wordt gepest en je wil niets meer doen. Hij zegt even later: ”Ik vergeet alles, wat zei ik nou?” Marijn helpt hem herinneren. Ze schrijven ieder voor zich en laten het aan elkaar lezen. Thomas zegt tegen Marijn dat ze nu toch klaar zijn. Marijn vraagt: “Wat staat hier?” Thomas leest voor wat hij geschreven heeft. Marijn: ”Je moet het goed kunnen lezen. Zo is het slordig.” Thomas veegt het uit en schrijft het opnieuw. Thomas en Marijn praten over zakgeld. Thomas krijgt fl. 2, 50 per week, Marijn fl. 1, 50.
Achteraf:
Uit de opmerking van Akeo blijkt dat het de kinderen niet duidelijk is voor wie ze zullen schrijven (publiek) en ook het doel blijkt voor meerdere kinderen een tijdlang te vaag.
In de loop van dit gesprekje wordt het de kinderen duidelijk dat je als lezer een ander
perspectief kunt innemen en dat je vanuit het lezersperspectief altijd elkaar kunt helpen met het bekijken van elkaars teksten. Door de bijdragen van de kinderen wordt steeds zichtbaar waar de opdracht nog niet duidelijk genoeg is geformuleerd. Aansluitend aan de oriëntatie komen achtereenvolgens aan bod: wat het onderwerp was waarover werd geschreven (problemen), welke tekstsoort (aantekeningen), voor welk publiek (klasgenoten), wat het doel was van de opdracht (een spelletje), hoe er geschreven werd (in duo’s) en hoelang het duren mocht (tien minuten). Het gesprekje over samenwerken was niet gepland, maar door de opmerking van Ernestine, maakte ik dankbaar gebruik van het moment om over dit proces eens te spreken met elkaar.
(In schema schrijven bij oriëntatie op schrijven: Klas 4 doel- en publieksgerichtheid)