Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Doelen Kleuterklas:

Kleuterklas

Roze= doelen kleutertijd

Rood= doelen klas 1

 

 

Gespreksvaardigheid, spreekvaardigheid en luistervaardigheid

  1. alledaagse communicatie

gebruikt taalgebruik buiten het hier en nu; kan bijvoorbeeld vertellen over iets dat gisteren plaatsvond, of iets dat thuis is

heeft vlotte heen en weer gesprekjes

vertelt een consistent verhaal, redeneert en voorspelt

kan simpele communicatieve functies gebruiken, zoals bijvoorbeeld groeten

kan naar een simpel verzoek luisteren

  1. institutionele communicatie

kan op concrete vragen van juf antwoord geven

kan schoolse voorwerpen en activiteiten benoemen

kan luisteren naar gedragsaanwijzingen

  1. deelnemen aan diverse gespreksvormen

kan gespreksregels hanteren, zoals niet voor beurt spreken

kan korte dialoogjes hebben met een juf in een kring

kan in een kringgesprek luisteren naar bijdragen van anderen

  1. uit- en overdragen van gedachten, meningen, gevoelens, wensen in de eigen taal

kan eigen ervaringen op eenvoudig niveau verwoorden

kan op concreet niveau oorzaak-gevolg onderscheiden

kan vertellen van eigen belevenissen aan tafel of in kring

  1. informatie geven

kan een kort verhaal navertellen, bijv. van een plaat

kan vertellen wat er aan de hand is

  1. verbale expressie

kan een versje met gebaren zelfstandig uitvoeren

kan een rol in kerstspel spreken of rollenspel meespreken bij versjes, gedichtjes,

kringspelen en spreuken

  1. spreektechniek

spreekt goed verstaanbaar in korte zinnen

spreekt alle klanken en medeklinkers goed uit

gebruikt de bekendste zelfstandige naamwoorden in goede meervoudsvormen

  1. luisteren naar informatieve teksten

kan geluidssignalen herkennen en daarop reageren (belletje bij stil worden)

  1. luisteren naar fictionele teksten

kan naar prentenboeken, liedjes, versjes en herhaalsprookjes luisteren

 

Tussendoelen beginnende geletterdheid

1. Boekoriëntatie

    1. Kinderen begrijpen dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen.
    2. Ze weten dat boeken worden gelezen van voren naar achteren, bladzijden van boven naar beneden en regels van links naar rechts.
    3. Ze weten dat verhalen een opbouw hebben.
    4. Ze kunnen aan de hand van de omslag van het boek al enigszins voorspellen.
    5. Kinderen weten dat je vragen over een boek kunt stellen. Deze vragen helpen je om goed naar een verhaal te luisteren en te letten op de illustraties.

 

2. Verhaal begrip

    1. Kinderen begrijpen de taal van voorleesboeken. Ze zijn in staat om conclusies te trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. Halverwege kunnen ze voorspellingen doen over het verdere verloop van het verhaal.
    2. Kinderen weten dat de meeste verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets en een episode. Een situatieschets geeft informatie over de hoofdpersonen, de plaats en de tijd van handeling. In een episode doet zich een bepaald probleem voor, dat vervolgens wordt opgelost.
    3. Kinderen kunnen een verhaal naspelen terwijl de leerkracht vertelt.
    4. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen, aanvankelijk met steun van illustraties.
    5. Kinderen kunnen een voorgelezen verhaal navertellen zonder gebruik te hoeven maken van illustraties.

 

3. functies van geschreven taal

    1. Kinderen weten dat geschreven taalproducten zoals briefjes, brieven, boeken en tijdschriften een communicatief doel hebben.
    2. Kinderen weten dat symbolen zoals logo’s en pictogrammen verwijzen naar taalhandelingen.
    3. Kinderen zijn zich bewust van het permanente karakter van geschreven taal.
    4. Kinderen weten dat tekenen en tekens produceren mogelijkheden bieden tot communicatie.
    5. Kinderen weten wanneer er sprake is van de taalhandelingen ‘lezen’ en ‘schrijven’. Ze kennen het onderscheid tussen ‘lezen’ en ‘schrijven’.

 

4. relatie gesproken en geschreven taal

    1. Kinderen weten dat gesproken woorden kunnen  worden vastgelegd op papier en met audiovisuele middelen.
    2. Kinderen weten dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken.
    3. Kinderen kunnen woorden als globale eenheden lezen en schrijven. Voorbeelden: de eigen naam en namen van voor kinderen belangrijke personen of dingen, logo’s en merknamen.

 

5. taalbewustzijn

    1. Kinderen kunnen woorden in zinnen onderscheiden.
    2. Kinderen kunnen onderscheid maken tussen de vorm en de betekenis van woorden.
    3. Kinderen kunnen woorden in klankgroepen verdelen, zoals bij kin-der-wa-gen.
    4. Kinderen kunnen reageren op en spelen met bepaalde klankpatronen in woorden; eerst door eindrijm (Pan rijmt op Jan) en later met behulp van beginrijm.(Kees en Kim beginnen allebei met een K)
    5. Kinderen kunnen fonemen als de kleinste klankeenheden in woorden onderscheiden, zoals bij p-e-n.

 

Taalbeschouwing

 

Gebruik van taal

Functies van taal

Leert taal zien als middel om je te uiten

Communicatieve situaties

Leert taal in concrete situaties

Woord- en zinsbetekenis

Ontdekt de gevoelswaarde van taal

Taalvariatie

Ontdekt de taalvariatie

 

Uitleg van de doelen als van die tekstblokjes in te voegen

Leert taal zien als middel om je te uiten

Bij veel kleuters is het besef al goed doorgedrongen dat de omgeving het op prijs stelt wanneer je taal gebruikt om duidelijk te maken wat je bedoelt. Veel kinderen komen verbaal sterk ontwikkeld op school. Zij weten heel goed dat je taal gebruikt om je te uiten. Het komt steeds vaker voor dat kinderen hier haast teveel van doordrongen zijn. Kinderen die sterk op volwassenen gericht zijn, zijn vaak zo verbaal ingesteld dat ze niet meer gewoon kunnen meedoen, gewend als ze zijn om te argumenteren. Maar waar het hier om gaat is dat we ook kinderen zien waar de functie van taal nog niet sterk is ontwikkeld. Aan sommige jonge kleuters bijvoorbeeld is nog te merken hoe ze een tijdlang zonder woorden gecommuniceerd hebben. Huilend vallen ze op de grond wanneer iets anders verloopt dan ze bedoelden. Ze wijzen aan, of gebruiken het enkele woord ‘beker’ als ze graag willen dat de beker wordt opengedraaid, ze zeggen ‘die’ als ze een bepaald stuk speelgoed willen gebruiken. Iedere kleuterleidster besteed er aandacht aan de kinderen te leren zich uit te spreken. ‘Vertel het maar, wat is er?’, en zonder er over te spreken, raken de kinderen talig. Ze leren dat het wenselijk is om je in woorden uit te drukken.

In een enkel geval kan een oudste kleuter dat ook al schriftelijk, zoals blijkt uit het volgende briefje dat Zora in de zomervakantie voor de eerste klas aan haar klasgenootje Daan stuurt:

‘Lieve Daan, ik heb iedere dag aan je gedacht en mis je de hele tijd’

 

Leert taal in concrete situaties

In situaties zoals die zich voordoen in de klas, leren de kinderen communiceren met elkaar en met de kleuterleidster. In de kring luisteren en praten ze met elkaar. Vanuit de gewoontevorming worden de basale gespreksregels in de praktijk aangeleerd. Dat gebeurt de hele dag door, bij iedere activiteit weer.

Ontdekt de gevoelswaarde van taal

Woorden hebben een bepaalde gevoelswaarde. Vertellen over een ‘woud’ roept een andere stemming op dan vertellen over een ‘bosje’. De plechtige, gedragen klank van het eerste woord, past bij een sfeer van geheimzinnigheid en donkere woeste wezens, terwijl het lossige en haast vrolijk klinkende ‘bosje’ weer beter past bij bijvoorbeeld een verhaal met hippende dieren, met kleine vluchtige bewegingen en een volkomen andere sfeer oproept. Een kleuterleidster kies bij de gedichtjes die ze gebruikt en de verhalen die ze vertelt, zorgvuldig voor woorden en zinnen die haar aanspreken. Hierdoor leren de kinderen de gevoelswaarde van de taal kennen. Ze leren het ook actief gebruiken, wanneer ze een kerstspelletje opvoeren bijvoorbeeld. Dan leren ze uit de nabootsing de gebaren maken die passen bij de rol. Als boze waard bijvoorbeeld zetten ze hun woorden kracht bij, wanneer ze met een bezem op de grond stampen terwijl ze ‘nee er is hier geen plaats, scheer je weg’ zeggen.

Ontdekt de taalvariatie

Kinderen ontdekken dat ieder mens een eigen manier heeft om de dingen te zeggen. Ze merken dat oma altijd een beetje anders praat dan mama en wanneer er een keer een stagiaire in de klas is met een Vlaams accent dan hebben ze een eindeloos plezier in het nadoen ervan en blijven ze zich verbazen over ‘hoe gek ze praat’.

 

Vorm en klank van taal:

Tekensystemen

Herkent tekensystemen (vertelkaars, kralenketting, pictogram e.d.) als vormen van taal

Klankverschijnselen en ritmische eigenschappen

Kan spelen met eindrijm, alliteratie woordverbastering

Woordvorming

Herkent afzonderlijke woorden in samenstelling

 

Uitleg van de doelen als van die tekstblokjes in te voegen

Herkent tekensystemen (vertelkaars, kralenketting, pictogram e.d.) als vormen van taal 

In de kleuterklas worden verschillende symbolen gebruikt om een talige inhoud aan te geven. Een kind dat leert dat het pas naar de w.c. kan gaan wanneer de ketting aan het haakje hangt, leert dat de ketting symbool staat voor het onbezet zijn van de w.c. Dat kind leert dat een tekensysteem (in dit geval de ketting) een vorm van taal is. Het betekent iets. Een juf die een kaartje op haar tafel zet om aan te geven welke dag het is, tekendag, schilderdag of wandeldag, leert de kinderen dat het symbool betekent dat de kinderen iets gaan doen. Het kaartje staat voor een handeling, een gebeurtenis. En dat aangeven is een taalactiviteit. Het herkennen daarvan is een van de tussendoelen beginnende geletterdheid. Het is een stap op weg naar leren lezen en schrijven.

Kan spelen met eindrijm, alliteratie woordverbastering

In de kleuterklas ontwikkelen de kinderen taalbewustzijn. Meestal in het laatste kleuterjaar beginnen de kinderen met rijmen, spelen met klanken, verbasteringen en ontwaakt een besef van begin en eindklank van woorden. Ook hier weer is het aanbod, de versjes, gedichten, voorleesboeken, verhalen en herhaalsprookjes, de bron waar uit kinderen de putten en een gevoeligheid voor klankverschijnselen en ritmische eigenschappen beginnen te ontwikkelen.

Herkent afzonderlijke woorden in samenstelling

Kinderen in de kleuterklas gaan spelen met woorden en samenstellingen van woorden. Niet alleen herkennen ze de afzonderlijke woorden in een samenstelling, zoals bijvoorbeeld dierendag is de dag van de dieren, maar ook maken ze zelf vaak nieuwe samenstellingen. Het meisje hieronder is zes jaar oud en schrijft thuis een brief aan juffie over de duiven. Ze schrijft over een duivenfamilie waarin moeder duif duivenaardappelpuree maakt:

 

Vamili deuv

 

Vroeg en de ogtent zonge de deuv hen lidere en det zonge

Ze van roekoe en nog ens roekoe didag genge ze met

Vader op jagt moder was teus deuve arda pol pure an het

Make wat de vamili leker vont savons kwame ze teus ze

Zyi de wat reukt het hitleker ja zyi moder want ik hep

Deuv arda pol purei gemakt jami zyi de deuve vamili

 

(Vroeg in de ochtend zongen de duiven hun liederen, en dat zongen ze van roekoe en nog eens roekoe. Die dag gingen ze met vader op jacht. Moeder was thuis duivenaardappelpuree aan het maken, wat de familie lekker vond. ’s Avonds kwamen ze thuis. Ze zeiden:”Wat ruikt het hier lekker.” “Ja, zei de moeder, “want ik heb duivenaardappelpuree gemaakt.”  “Jammie”, zei de duivenfamilie.)