Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Doelen Klas 4:

Klas 4

rood= oude doelen uit klas 1

oranje= oude doelen uit klas 2

geel= oude doelen uit klas 3

groen= nieuwe doelen klas 4

 

Mondelinge taalvaardigheden

  1. alledaagse communicatie

kan situaties uit de klas beschrijven

kan korte gesprekken en dialogen volgen

kan reageren op situatiebeschrijvingen

is betrokken in dialogen

kan inspelen op elkaar in gesprek

kan luisteren en reageert actief op anderen

  1. institutionele communicatie

kan vragen stellen over taak

kan naar een speluitleg luisteren (gym)

kan reageren op leerstof

kan naar een complexe instructie luisteren

kan reageren op werk van klasgenoten en daarbij invoelend zijn

kan luisteren naar een uiteenzetting leerstof heeft daarbij een luisterhouding en kan aantekeningen maken

  1. deelnemen aan diverse gespreksvormen

kan deelnemen aan groepsgesprek

kan op de beurt wachten

weet dat ze niet door elkaar moeten praten

kan in een klassikaal leergesprek luisteren en meedenken

kan ingaan op bijdragen van anderen

kan in tweetallen een probleem oplossen, durven daarbij te overleggen

kan in een dialoog luisteren en ingaan op een probleem van een ander

kan een monoloog of spreekbeurt houden en daarbij de aandacht van het publiek vasthouden

kan luisteren naar een monoloog of uiteenzetting ( spreekbeurt) heeft daarbij een luisterhouding en kan aantekeningen maken

  1. uit- en overdragen van gedachten, meningen, gevoelens, wensen in de eigen taal

kan in gesprekjes over zichzelf vertellen bijvoorbeeld in een  kringgesprek

kan eigen meningen en gevoelens verwoorden in een kleine groep

kan meningen, gevoelens van anderen verwoorden voor klas

  1. informatie geven

kan gericht informatie geven op vraag

kan de inhoud van een telefoongesprek/boodschap doorgeven

kan iemand de weg uitleggen en daarbij concreet zijn

  1. verbale expressie

kan dialogen uitspelen voor anderen

kan spreuken, gedichten individueel voordragen en een korte presentatie voor een groep geven

kan bij allitererende gedichten de rol van pauzes/stiltes goed hanteren

  1. spreektechniek

kan met de juiste intonatie gedichten voordragen

kan gevormd spreken bij tonggymnastische spreekoefeningen

let bij reciteren op articulatie

  1. luisteren naar informatieve teksten

kan naar een beschrijvende tekst luisteren

kan naar een routebeschrijving luisteren

kan luisteren naar massamedia (radio, tv)

  1. luisteren naar fictionele teksten

kan naar verhalen uit de vertelstof gedichten en spreuken luisteren

kan luisteren naar een voordracht en naar verhalen uit de oud Ijslandse Noordse mythologie (Edda)

 

Schriftelijke taalvaardigheden

lezen van teksten

  1. lezen van fictionele teksten

kan teksten met een eenvoudige structuur lezen

kan verschillende genres lezen (raamvertelling, legende, parabel, sprookje) en kan daarbij diverse leesstrategieën hanteren

kan het leesdoel bepalen

kan verhalen lezen in ik-perspectief en tijdsperspectief en kan die teksten herkennen op basis van titel, inhoud e.d.

  1. lezen van informatieve teksten

kan bordteksten, opschriften en eenvoudige beschrijvingen lezen

kan eenvoudige naslagwerken lezen en daarbij diverse leesstrategieën hanteren

kan eenvoudige informatieve teksten lezen en daarbij diverse leesstrategieën hanteren

kan zaakvakteksten, samenvatting, gebruiksaanwijzingen e.d. lezen en daarbij de juiste leesstrategie kiezen

  1. leespromotie

doet mee aan de kinderboekenweek

kan een boeken top 10 van de meest favoriete boeken samenstellen

houdt een leeslogboek bij of kan een kort boekverslag maken

  1. technisch lezen

beheerst doelen zoals op schoolniveau vastgesteld:

streefniveau eind klas 4 AVI 9 (of per halfjaar minimaal 1 niveau vooruitgang ten opzichte van vorige keer)

drieminuten toets niveau A en B

kan voordrachtslezen voor groot publiek

 

schrijven van teksten

  1. oriënteren op schrijven

heeft ideeën bij schrijfopdrachten

is betrokken bij inleiding op schrijfopdrachten

heeft oog voor tekststructuur en tekstkenmerken

denkt en spreekt mee; is betrokken

  1. schrijven van expressieve teksten

kan langere teksten schrijven (diverse inhoudselementen)

kan beschrijvend schrijven

kan teksten schrijven met een vaste conventie

kan een brief, of een  stripverhaal schrijven in een tijdsperspectief

  1. schrijven van informatieve teksten

kan langere teksten schrijven

kan schrijven voor grotere afstand en publiek

kan een draaiboek, logboek schrijven

kan een krantenbericht, brief, e-mail, en een routebeschrijving schrijven

  1. bespreken en herschrijven van teksten

is betrokken bij diverse soorten gesprekken over de inhoud van een tekst

is actief betrokken bij gesprekken over doel en publiek

is actief betrokken bij gesprekken over schrijfaanpak

  1. verzorgen en vormgeven van teksten

heeft oog voor de bladspiegel

maakt passende illustraties bij de tekst

heeft aandacht voor spelling en interpunctie

kan hanteren wat is afgesproken

kan alinea’s, titels en kopjes verzorgen

 

Taalbeschouwing

De doelen bij taalbeschouwing kunnen alleen bereikt worden bij verschillende mondelinge of schriftelijke taalactiviteiten. Het zijn nooit doelen op zich, ze komen altijd in een bredere context aan bod. Een leraar kan kiezen om enkele van de onderstaande doelen expliciet op te nemen als ijkpunt voor de lesvoorbereidingen. Deze doelen geven voor een deel het klassikale aanbod weer. Ze zijn minder geschikt om per individuele leerling te evalueren. Uitzondering vormen de doelen die bij klankeigenschappen en ritmische verschijnselen, bij woordvorming en bij de structuur van taal worden genoemd, die kunnen in sommige gevallen wel individueel worden bekeken.

 

Gebruik van taal

Functies van taal

 Kan taal zien als middel om te beïnvloeden.

Communicatieve situaties

 Kent registers

Woord- en zinsbetekenis

 Kent spreekwoorden en gezegden

Taalvariatie

 Kent verschijnsel meertaligheid

 

Kan taal zien als middel om te beïnvloeden

Kijken we nu naar de inhoud van de schema’s dan sluit dat aan bij de leeftijd. Wanneer je taal ziet als middel om te beïnvloeden, leer je je woorden kiezen en nuanceren om je doel te bereiken. Wanneer je aandacht vraagt voor iets dat je wil bereiken, is het handig als je weet hoe je mensen het beste kunt aanspreken. Wanneer je bijvoorbeeld een actie ‘tegen het schoppen en slaan in de pauze’ wil voeren, is het slim daar op zo’n manier aandacht voor te vragen dat ook kinderen uit andere klassen zich aangesproken voelen en mee willen werken om het doel te bereiken. Wanneer je een brief opstelt om aandacht voor een bepaald probleem te vragen, is het goed om te weten dat zo’n brief aan bepaalde kenmerken moet voldoen; er moet iets verteld worden over de achtergrond van het probleem, hoe het is ontstaan bijvoorbeeld, het probleem zelf moet duidelijk worden, maar de oplossing die je voor ogen hebt óók. Mensen moeten weten waar en bij wie ze terecht kunnen wanneer ze zich willen aansluiten bij de initiatiefgevers. Het vooraf aandacht te besteden aan de tekstkenmerken zo’n tekst is taalbeschouwingsonderwijs. In dit geval door in de oriëntatie, dus voordat er daadwerkelijk geschreven gaat worden, over dergelijke teksten te spreken en naar zulke teksten te kijken, leren de kinderen taal zien als middel om te beïnvloeden.

Kent registers

Kennis ontwikkelen van de verschillende registers, betekent dat je leert welke aanspreekvormen passend zijn voor welk moment. Het taalgebruik in een brief aan een burgemeester om aandacht te vragen voor de te kleine hokken van de beren in de dierentuin, is anders dan het taalgebruik in een brief naar oma om iets te weten te komen over het verleden. Een juf spreek je anders aan dan een klasgenoot en beleefd zijn is meer dan vragen of iemand koffie wil. Het is ook de manier waarop iets gezegd wordt.

Kent spreekwoorden en gezegden

Spreekwoorden en gezegden leren je iets over de historie van de taal. Vaak verbonden aan specifieke geografische plaatsen. Het behandelen daarvan zou bijvoorbeeld passen in een aardrijkskundeperiode waarin ook de historie van de directe leefomgeving van de kinderen wordt verkend. Zo is ‘voor Pampus liggen’, voor Amsterdamse kinderen een relevante uitdrukking. Pampus is een eiland voor Amsterdam waar schepen moesten wachten wanneer de wind verkeerd stond en de haven niet kon worden bereikt.

Kent meertaligheid

Door aandacht te besteden aan meertaligheid leren kinderen elkaar en de andere mensen beter kennen. Door het eigene, de eigenaardigheden in iedere taal te leren bekijken, vergroten kinderen hun besef van hoe de plaatst waar zij wonen, de taal die zij spreken zich verhoudt tot de rest van de wereld.

 

Vorm en klank van taal:

Tekensystemen

Kan communiceren in een bestaand tekensysteem (gebarentaal, geheimtaal, iconen)

Klankverschijnselen en ritmische eigenschappen

Kan alliteratie en stafrijm, woordspelingen op klank herkennen en hanteren

Woordvorming

(her)kent woorden die tijd en ruimte uitdrukken

De structuur van taal

Herkent werkwoorden en kan daarmee de tijd aangeven (niet gepland aan de orde)

 

Kan communiceren in een bestaand tekensysteem

Vierde klassers hebben geheimen en kiezen wie ze in hun binnenwereld toelaten. Het is de leeftijd dat  echte vriendschappen ontstaan. Daarbij past het om oog te krijgen voor de verschillende teken systemen waarmee mensen communiceren. Wat betekent een opgetrokken wenkbrauw? Hoe kan je zien of mensen elkaar goed kennen? Maar ook: Hoe wordt een helikopter op het platform van het ziekenhuis geloodst? Hoe weten de piloten wat de gebaren betekenen? Kinderen zijn geboeid wanneer er met elkaar naar deze fenomenen wordt gekeken. In de vierde klas ontstaan vaak eigen geheimtalen, schriftelijke dan wel mondelinge, waarbij hele groepen kinderen leerkrachten of andere kinderen uitdagen om hen te begrijpen.

Kan alliteratie en stafrijm, woordspelingen op klank herkennen en hanteren

De vertelstof van het jaar is oorspronkelijk in stafrijm geschreven. Door de beklemtoning van de (vaak) eerste lettergreep (‘hoort het verhaal van de Asen van Asgard, machtige Goden groot in getal’) ontstaat een krachtig metrum dat past bij de strijdlustige verhalen. De wakkerheid die nodig is om de alliteratie te versterken, bijvoorbeeld door met een stok in de hand op de grond te stampen, kanaliseert de energie van de wat drukkere kinderen en geeft vorm aan de bewegingsimpulsen. Andere en rustigere kinderen worden er juist door geactiveerd. Door naar alliteratie en woordspelingen op klank te kijken met elkaar, in gedichten, in verhalen ook, vergroten de kinderen hun gevoeligheid voor de schoonheid van de taal. Ze leren bijvoorbeeld dat een gedicht niet hoeft te rijmen om toch een gedicht te zijn. Ze leren dat er een vaste vorm kan zijn voor klank en metrum en dat zij dat ook kunnen gebruiken wanneer ze teksten maken. Of dat zij kunnen kiezen voor een vrije tekst met daarin woordspelingen op klank, die niet gebonden is aan een vast metrum. Een gedicht maken is meer dan rijmen alleen.  

 

Een voorbeeld van zo’n tekst, geschreven door een jongen uit de vierde klas:

 

over meisjes

 

gegiechel, gepriegel

koppen met doppen

smijten met proppen

en gooien met blikken

prikken in billen

dan gaan ze allemaal gillen

en daarna moet

je ze laten schrikken

 

(Her)kent woorden die tijd en ruimte uitdrukken

Woorden die tijd uitdrukken zijn de werkwoorden. Wanneer je zegt ‘ik liep over straat’, dan weet de luisteraar onmiddellijk dat het al geweest is. Dat komt door het woordje liep. Vierde klassers kunnen zich hier opeens bewust van worden. De uitspraak van een meisje dat zei ’Ik heb iets ontdekt thuis. Je zei toch dat we werkwoorden moesten verzamelen. Ik heb er drie en een halve bladzijde vol. (…) Iedere zin heeft een werkwoord. Ik heb er een boek bij gepakt. Het is echt waar.’ Is een typisch voorbeeld van hoezeer de lesstof aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de kinderen.

Woorden die ruimte uitdrukken zijn van een andere orde; het zijn de voorzetsels bijvoorbeeld.

 

Herkent werkwoorden en kan daarmee de tijd aangeven (niet gepland aan de orde)

Door het gebruik van werkwoorden kunnen wij heel precies aangeven in welke tijd wij schrijven. We herkennen het ook in de teksten die we lezen. De voltooid verleden tijd is langer geleden dan de onvoltooid verleden tijd, bijvoorbeeld. Vierde klassers leren de grammatica, de structuur van de taal kennen en doorzien. Ze leren dat zinnen een bepaalde volgorde hebben.

Dit onderwerp heeft als groot gevaar in zich dat het een doel op zich wordt, vandaar dat er in ‘Taal in beeld’ als ‘niet gepland aan de orde’ staat genoemd. In het gunstige geval leren kinderen de meest bekende tijden van de werkwoorden vanuit de beleving, vanuit de teksten die ze schrijven en die ze lezen. Onwenselijk is om deze ontwikkelingsstof tot doel op zich te maken. De beruchte rijtjes van o.t.t. tot v.v.t.t. zijn van een te hoog abstractieniveau voor de meeste kinderen van tien jaar oud. De leraar stuurt natuurlijk de waarneming van de kinderen, maar heeft als doel: ervaring laten opdoen.

 

Strategie

 

vb

lettergrepen

 

Herhaling van vorig jaar:

 

 

A

verkleinwoorden met de uitgang: -je (na –d en –t), -pje of –etje  

boekje, stoeltje, boompje, lammetje

twee of meer

A, R

woorden met –ng(-) of –nk(-)

koningin, drinkwater

twee of meer

W

woorden met –ei- of –ij-

boerderij, zeilboot

twee of meer

L, A

samengestelde woorden met meer dan twee medeklinkersna elkaar

fietssleutel, koektrommel

twee of meer

A

woorden met –ch(t) of –ch(t)-

evenwicht, luchtballon

twee of meer

R, A, W

woorden met –d(-)

handvat, brandnetels

één of meer

A, W, R

woorden met open lettergreep

soldaten, bananen

twee of meer

A, W, R

woorden met gesloten lettergreep

trommel, oppasser

twee of meer

W, M, A, R

woorden met –au(w),  -au(w)- of –ou(w), -ou(w)-

kauwgum, augurken, oerwoud, mevrouw

twee of meer

L, R

verandering van –f in –v en –s in –z bij meervoudsvorming:

duiven, reuzen

twee of meer

A, W

woorden met –em, -elen, -enen of -eren

stiekem, kinderen

twee of meer

A, W

woorden met –lijk of -ig

lelijk, eerlijk, aardig

twee

 

Nieuw:

 

 

A, W

woorden waarin /ie/ geschreven wordt als –i-

piloot, kilometer

één of meer

W

woorden waarin /s/ geschreven wordt als (-)c- 

cijfer, lucifers

één of meer

 

woorden waarbij /k/ wordt geschreven als c

actie, contant

één of meer

W, A

woorden waarin /zju/ geschreven wordt als –ge

horloge, bagage

één of meer

A, R

woorden beginnend met ’s of eindigend op ‘s

’s ochtends, radio’s

één of meer

A

woorden met –tie

vakantie, politie

twee of meer

A, W

woorden met –teit of –heid

kwaliteit, gezondheid,

twee of meer

 

Werkwoordsvervoegingen:

 

 

 

L, R

vervoegingen in de onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT)

hij wandelt

 

L, R

vervoegingen in de onvoltooid verleden tijd (OVT)

hij wandelde

 

L, R

voltooid verleden tijd (VVT)

hij heeft gewandeld