Doelen | Klas 2: |
Klas 2
Roze= oude doelen uit de kleutertijd
Rood= oude doelen uit klas 1
Oranje= nieuwe doelen uit klas 2
gebruikt taalgebruik buiten het hier en nu; kan bijvoorbeeld vertellen over iets dat gisteren plaatsvond, of iets dat thuis is
heeft vlotte heen en weer gesprekjes
vertelt een consistent verhaal, redeneert en voorspelt
kan simpele communicatieve functies gebruiken, zoals bijvoorbeeld groeten
kan naar een simpel verzoek luisteren
kan bij het onderwerp blijven
kan aanspreekvormen gebruiken
is beleefd in het taalgebruik naar onbekenden
kan naar meerledige verzoeken luisteren
kan situaties uit de klas beschrijven
kan korte gesprekken en dialogen volgen
kan op concrete vragen van leraar antwoord geven
kan schoolse voorwerpen en activiteiten benoemen
kan luisteren naar gedragsaanwijzingen
kan vertellen wat ze gedaan hebben
kan naar een eenvoudige opdracht luisteren
kan vragen stellen over taak
kan naar een speluitleg luisteren (gym)
kan korte dialoogjes hebben met een leraar in de klas
kan in een groepsgesprek luisteren naar bijdragen van anderen
kan deelnemen aan groepsgesprek
kan op de beurt wachten
weet dat ze niet door elkaar moeten praten
kan in een klassikaal leergesprek luisteren en meedenken
kan eigen ervaringen op eenvoudig niveau verwoorden
kan op concreet niveau oorzaak-gevolg onderscheiden
kan in kleine rollen zichzelf verwoorden voor klas
kan in gesprekjes over zichzelf vertellen bijvoorbeeld in een kringgesprek
kan vertellen wat er aan de hand is
kan een eenvoudig spel uitleggen
kan gericht informatie geven op vraag
kan een versje met gebaren zelfstandig uitvoeren
kan een toneelrol voor publiek spreken
spreekt mee bij versjes en gedichtjes in een kleine groep
kan dialogen uitspelen voor anderen
spreekt goed verstaanbaar in korte zinnen
spreekt alle klanken en medeklinkers goed uit
gebruikt de bekendste zelfstandige naamwoorden in goede meervoudsvormen
kan ritmische spreekoefeningen verstaanbaar spreken
kan met de juiste intonatie gedichten voordragen
kan liedje of andere manier van aandacht vragen van de leraar herkennen en daar op reageren
kan naar een beschrijvende tekst luisteren
kan naar fabels en legenden luisteren
Schriftelijke taalvaardigheden
Tussendoelen beginnende geletterdheid
6. alfabetisch principe
7. functioneel ‘schrijven’ en ‘lezen’ .
8. technisch schrijven en lezen, start
9. technisch schrijven en lezen, vervolg
10. begrijpend lezen en schrijven
lezen van teksten
kan teksten met een eenvoudige structuur lezen
kan bordteksten, opschriften en eenvoudige beschrijvingen lezen
doet mee aan de kinderboekenweek
beheerst doelen zoals op schoolniveau vastgesteld:
streefniveau AVI 2 of 3 (of per halfjaar minimaal 1 niveau vooruitgang ten opzichte van vorige keer)
drieminuten toets niveau A en B
schrijven van teksten
is betrokken bij verkennen van onderwerp voor schrijfopdrachten (concreet en dichtbij)
heeft ideeën bij schrijfopdrachten
is betrokken bij inleiding op schrijfopdrachten
kan korte teksten schrijven (een inhoudselement)
kan fantasieverhaaltje schrijven/ tekenen
kan langere teksten schrijven (diverse inhoudselementen)
kan dialogen schrijven
kan beschrijvend schrijven
kan korte teksten schrijven (een inhoudselement)
kan uitnodiging schrijven
kan langere teksten schrijven
kan advertentie schrijven
is betrokken bij een een op een gesprekje over de zelfgeschreven tekst
is betrokken bij korte klassikale gesprekjes over de inhoud van een tekst
heeft oog voor de bladspiegel
maakt passende illustraties bij de tekst
De doelen bij taalbeschouwing kunnen alleen bereikt worden bij verschillende mondelinge of schriftelijke taalactiviteiten. Het zijn nooit doelen op zich, ze komen altijd in een bredere context aan bod. Een leraar kan kiezen om enkele van de onderstaande doelen expliciet op te nemen als ijkpunt voor de lesvoorbereidingen. Deze doelen geven voor een deel het klassikale aanbod weer. Ze zijn minder geschikt om per individuele leerling te evalueren. Uitzondering vormen de doelen bij woordvorming genoemd, die kunnen goed individueel worden bekeken.
Gebruik van taal
Functies van taal |
Leert taal zien als middel om gedachten te ontwikkelen |
Communicatieve situaties |
Leert kijken naar verschillen tussen gesproken en geschreven taal |
Woord- en zinsbetekenis |
Leert de letterlijke en figuurlijke betekenis onderscheiden |
Taalvariatie |
Leert de verschillen in moedertaal (dialect, sociolect) kennen |
Vorm en klank van taal:
Tekensystemen |
Leert tekensystemen ontwerpen die functioneren in de klas (bijv. rebus) |
Klankverschijnselen en ritmische eigenschappen |
Krijgt oog voor metrum en ritme |
Woordvorming |
Kan enkelvoud en meervoud toepassen Kent de verschillende soorten verkleinwoorden |