Mesolijnen | kleuterklassen: |
Code |
Domein |
Periode voorbereiding: de leraar |
Evaluatie periode: de leerlingen |
|
|
Taalvaardigheid |
Beschrijving/ suggesties voor ontwerpen |
Aanbod kerndoelen en kernactiviteiten |
|
K-TN1 |
woordenschat en zegswijzen |
De leraar zelf hanteert een rijke woordenschat - in het aanspreken van de kinderen, in het vertellen van verhalen. Verhalen en beelden kunnen'ook instructief gebruikt worden om de kinderen dë naam en betekenis van dingen te leren. |
De kinderen kunnen de mensen, dieren, dingen en handelingen in hun omgeving benoemen; kunnen tot hen gerichte spreektaal begrijpen. |
|
K-TN 2 |
woordenschat en zegswijzen |
De leraar doet spelletjes waarbij de kinderen mogen rijmen op woorden en klanken |
De kinderen kunnen spelenderwijs omgaan met eindrijm en alliteratie. |
|
K-TN3 |
herkennen van woorden zinskenmerken |
Op een vanzelfsprekende manier gebruikt de leraar elementen van tijd, ruimte en beweging in de spreektaal. De kinderen worden gestimuleerd tijd (gisteren, morgen), ruimte (beschrijven hoe de dingen zijn) en beweging (naar huis, om de tafel) in hun spreektaal te gebruiken. |
De kinderen kunnen tijd, ruimte en beweging in hun spreektaal verwoorden. |
|
K-TN4 |
woordstuctuur en zinsbouw doorzien |
De leraar spreekt op een vanzelfsprekende manier in grammaticaal correcte zinnen, opdat de kinderen dat op een natuurlijke manier nabootsen. Ook door liedjes, gedichtjes, toneelspelletjes worden de kinderen gestimuleerd om in goede zinnen te spreken. |
De kinderen kunnen in eenvoudige, grammaticaal correcte zinnen spreken. |
|
K-TN 5 |
communiceren en regels |
Door de kinderen te stimuleren zich sprekend te uiten en niet (alleen) door gebaar of losse woorden laat de leraar de kinderen ervaren dat taal een rijk communicatiemiddel is |
De kinderen ervaren taal als middel om zich te uiten. |
|
K-TN6 |
communiceren en regels |
De leraar stimuleert de kinderen zich in (groeps)gesprekken te houden aan regels zoals: |
De kinderen kunnen zich in een (groeps)gesprek houden aan elementaire regels. |
|
Spreken en luisteren |
||||
K-TN7 |
vormen van spreken |
In groepsgesprekken geeft de leerkracht de kinderen gelegenheid om zelf ervaringen te vertellen; vragenderwijs worden de kinderen er toe gebracht situaties te beschrijven en gevoelsmatige invulling aan het vertelde te geven. |
De kinderen kunnen hun eigen ervaringen vertellen, kunnen dingen, handelingen en gebeurtenissen beschrijven. Ze kunnen ook het verhaal van de eigen tekening vertellen. |
|
K-TN8 |
vormen van spreken |
De leraar laat kinderen verhalen, opdrachten/mededelingen navertellen. Enerzijds gaat het erom of de kinderen de inhoud kunnen vasthouden en anderzijds wil de leraar op die manier de spreekvaardigheid verhogen. |
De kinderen kunnen een (deel van een) verhaal, een opdracht of mededeling navertellen. |
|
K-TN9 |
vormen van spreken |
In de klas leren de kinderen een breed repertoire aan teksten van liedjes, spelletjes aansluitend.bij de actualiteit van alle dag, bij seizoenen en jaarfeesten. |
De kinderen kunnen teksten van liedjes en spelletjes zeggen. |
|
K-TN 10 |
gebruik (non)verbale middelen |
In het spreken bij vinger- en gebarenspelletjes, in kringspelletjes, in seizoens- en andre cultuurspelen laat de leraar de kinderen het spreken ook ondersteunen met non-verbale middelen. |
De kinderen kunnen gebruik maken van (non)verbale middelen als beweging en gebaren, stem en taal. |
|
K-TN 11 |
standpunt verwoorden |
Er zijn situatie waarbij de kinderen hun eigen mening al kunnen verwoorden, als het bijvoorbeeld gaat om eerlijk-oneerlijk, leuk-vervelend, mooi-lelijk. |
De kinderen leren hun mening verwoorden. |
|
K-TN12 |
luisteren |
De leraar hanteert elementaire regels voor spreken en luisteren; gaat na of luisteren en begrijpen samengaan. |
De kinderen kunnen luisteren naar wat gezegd wordt en de inhoud van het gesprokene begrijpen. |
|
Lezen en begrijpen |
||||
K-TN 13 |
soorten teksten onderscheiden. |
De leraar vertelt niet alleen vrij gesproken verhalen, maar maakt ook gebruik van beelden in (prenten)boeken als kijk- en vertelboeken. |
De kinderen kennen het onderscheid tussen de vastliggende tekstinhoud uit een boek en de 'vrije' inhoud van het gesproken woord. |
|
K-TN 14 |
Soorten teksten onderscheiden |
De leraar laat de kinderen kennis maken met het fenomeen 'briefje' of besteedt aandacht aan een brief die meegaat naar de ouders; laat zien datje dingen kunt aantekenen om ze te onthouden. |
De kinderen weten datje taal op papier kunt vastleggen. |
|
K-TN 15 |
bronnen raadplegen |
Als kinderen een (prentenboek)-verhaal mogen kiezen dat de leraar voorleest in de klas, kunnen ze zelf het betreffende boek vinden. Ze kunnen in een prentenboek hun mooiste-spannendste-leukste plaat aanwijzen. |
De kinderen kunnen in prentenboeken opzoeken waar een bekend verhaal staat. |
|
K-TN16 |
onderscheiden van kenmerken |
De leraar gebruikt begrippen als begin en eind van het verhaal; bladzijde, en het omslaan; een plaat of kleine illustratie bij de tekst; kaft en inhoud van een boek. |
De kinderen kennen basale begrippen met betrekking tot oriëntatie in een tekst. |
|
K-TN17 |
technisch lezen |
Bij het opschrijven van namen stimuleert de leraar dat kinderen de relatie leggen tussen symbolen, letters en hun naam: 'Mijn jas hangt bij het rode bloemetje'. Er wordt ruimte gegeven aan kinderen die zich verder ontwikkelen in de richting van het lezen. |
De kinderen kunnen de relatie leggen tussen een symbool, letter en een naam of woord. |
|
Schrijven van teksten |
||||
K-TN18 |
soorten teksten schrijven. |
De leraar laat-kinderen tekeningen maken waarin ze inhoud en verloop van een verhaal kunnen weergeven. |
De kinderen kunnen de inhoud van een verhaal in een tekening of beeldverhaal weergeven. |
|
Spellen |
||||
K-TN19 |
spellen |
Als de kinderen hun naam schrijven maakt de leraar duidelijk dat namen en woorden correct geschreven willen worden. Zij laat de kinderen ervaren wat een vergissing kan betekenen. |
|