mesolijnen | klas 5 en 6: |
Code |
Domein |
Periode voorbereiding: de leraar |
Evaluatie periode: de leerlingen |
III-TN1 |
woordenschat en zegswijzen |
De leerlingen ontdekken aan de spreekwoorden en zegswijze het fenomeen van de beeldspraak. |
De leerlingen breiden hun woordenschat actief uit; leren de gangbare Nederlandse spreekwoorden en gezegden kennen en gebruiken. |
III-TN 2 |
woordstructuur en zinsbouw doorzien |
De leraar maakt de leerlingen de regels van naaststaande aspecten duidelijk in het periode-onderwijs en oefent deze stelselmatig. |
De leerlingen hebben inzicht in: samenstellingen van woorden, verkleinwoorden maken; meervoudsuitgangen; verdeling van een woord in lettergrepen; voor en achtervoegsels. |
III-TN3 |
herkennen van woorden zinskenmerken |
De leraar laat leerlingen de kenmerken van naaststaande woordsoorten ontdekken, herkennen in de zin en zelf in een zinsverband plaatsen. |
De leerlingen kunnen enkele woordsoorten benoemen: zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, voegwoord, lidwoord. |
III-TN4 |
grammaticaal correcte |
De functie van persoonsvorm, gezegde en onderwerp wordt ontdekt en de leraar laat de kinderen er een naam aan geven. In de loop van deze leerjaren introduceert hij de officiële terminologie die de plaats innemen van de zelf gevonden benamingen. |
De leerlingen ontdekken in een zin de relatie tussen persoonsvorm, gezegde en onderwerp. |
III-TN 5 |
grammaticaal correcte zinnen |
De leraar laat de kinderen bedrijvende en lijdende vorm en directe/indirecte rede herkennen en hanteren als stijlvorm in taalgebruikssituaties. |
De leerlingen kennen het verschil tussen bedrijvende en lijdende vorm; directe en indirecte rede. |
III-TN6 |
communiceren en regels |
In groepsgesprekken laat de leraar de leerlingen hun eigen mening formuleren. |
De leerlingen kunnen een eigen standpunt verwoorden in een groepsgesprek; kunnen mondeling en schriftelijk communiceren volgens gangbare regels, normen en waarden. |
Spreken en luisteren |
|||
III-TN 7 |
vormen van spreken |
De leraar besteedt systematisch aandacht aan het spreken en luisteren en betrekt deze vaardigheid in de werkvormen bij alle vakken
|
De leerlingen beheersen de belangrijkste vormen van spreken zoals vragen stellen om informatie te verzamelen, verslag uitbrengen, iets uitleggen, iets voordragen, eigen ervaringen, meningen en waarderingen weergeven, een gesprek voeren. |
III-TN8 |
gebruik verbale- en |
Gebaar, houding, entourage, beweging en mimiek ondersteunen het gesprokene bij:
|
De leerling leert bij de 'vormen van spreken' gebruik maken van verbale en non-verbale middelen, zoals stem, taal, houding, beweging en mimiek. |
III-TN9 |
standpunt verwoorden |
De leerling leert een eigen standpunt verwoorden, het |
De leraar leert de leerlingen hun positie kiezen in het spanningsveld van meningen, wensen en standpunten; leert hen ook luisteren naar anderen, laat leerlingen het 'juiste midden' ontdekken. |
III-TN1O |
reflecteren op het |
Drie aspecten zijn wezenlijk bij het spreken en discussiëren:
De leraar leert de kinderen deze aspecten toepassen. |
De leerling leert luisteren naar wat wordt gezegd en nagaan of zijn begrip van hetgeen is gezegd juist is. |
Lezen en berijpen |
|||
III-TN 11 |
leespromotie |
De leraar stimuleert het lezen van boeken door:
|
De leerlingen lezen zelfstandig boeken en ontwikkelen een 'leescultuur’. |
III-TN 12 |
technisch lezen |
Aan gevarieerde teksten (bijvoorbeeld uit een methode begrijpend lezen) laat de |
De leerlingen kunnen frequent voorkomende soorten |
III-TN13 |
soorten van teksten |
Als onderdeel van het begrijpend lezen laat de leraar de leerlingen ontdekken dat teksten een verschillend karakter kunnen hebben. |
De leerlingen leren frequent voorkomende soorten teksten onderscheiden, zoals informatieve en betogende teksten, verhalen, poëzie en dialogen. |
III-TN 14 |
hoofd- en bijzaken |
De leraar oefent het begrijpend lezen systematisch met de leerlingen. |
De leerlingen leren de hoofdzaken van informatieve en |
III-TN 15 |
bronnen raadplegen |
Het gebruik maken van bronnen is een belangrijke vaardigheid, waarin de kinderen zich leren bekwamen. De leraar leert hen omgaan met bronnen als: |
De leerlingen kunnen zowel gedrukte als digitale informatiebronnen raadplegen en kunnen daarbij gericht zoeken met behulp van indexen of zoektermen. |
III-TN 16 |
gebruiken van kenmerken |
De leraar leert de leerlingen hoe de structuur van een tekst in elkaar zit; laat ze |
De leerlingen kunnen bij het lezen gebruik maken van |
Schrijven van teksten |
|||
III-TN17 |
|
De teksten die kinderen schrijven krijgen een functioneel karakter. De leraar laat de kinderen:
|
De leerlingen kunnen frequent voorkomende soorten teksten schrijven, zoals verhaal, brief/bericht, dialoog, gedicht, verslag, werkstuk en daarin eigen ideeën, ervaringen en gevoelens verwoorden. |
III-TN18 |
soorten teksten |
De leraar leert leerlingen teksten maken op de computer en betrekt die vaardigheid ook bij zijn onderwijs: verslagen maken, werkstukken maken, titelpagina's vormgeven, teksten illustreren. |
De leerling leert een tekst maken en bewerken met een tekstverwerkingsprogramma op de computer. |
spellen |
|||
II-TN 19 |
|
De spelling en interpunctie vraagt om systematische oefening. De leraar leert de kinderen de spelling hanteren als vast onderdeel van de tekstverzorging: voor een tekst defintief is controleert het kind (of met hulp van medeleerling, leraar, spellingcontrole bij tekstverwerking) zijn tekst. |
De leerlingen kunnen woorden spellen volgens de gangbare spellingsregels en kunnen leestekens gebruiken volgens de gangbare regels voor interpunctie. |